Plurals + demonstrative

1 / 37
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Content
- CNN 10 15 min.
- Grammar recap/practice 25 min.
- Words 10 min.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Plurals/Meervoud:
1. Word - Words
2. Couch - Couches
3. Thief - Thieves
4. Baby - Babies

Slide 5 - Slide

uit je hoofd leren

Slide 6 - Slide

Vraag
A
baby's
B
babys
C
babie's
D
babies

Slide 7 - Quiz


A
boxes
B
boxxes
C
boxs
D
boxees

Slide 8 - Quiz


A
monky's
B
monkeys
C
monkie's
D
monkys

Slide 9 - Quiz

Uniform
A
uniformes
B
uniform's
C
uniforms
D
uniformies

Slide 10 - Quiz


A
fishes
B
fish
C
fishen
D
fishies

Slide 11 - Quiz

Thief
A
thiefs
B
thiefes
C
thiefies
D
thieves

Slide 12 - Quiz


A
cooky's
B
cookies
C
cookys
D
cookyes

Slide 13 - Quiz


A
butterflies
B
butterflys
C
butterflie's
D
butterfly's

Slide 14 - Quiz


1 policeman
A
policemans
B
policemannen
C
policemen

Slide 15 - Quiz


A
brushes
B
brush's
C
brushs
D
brushies

Slide 16 - Quiz

strawberry
A
strawberries
B
strawberrys
C
strawberrys
D
strawberryes

Slide 17 - Quiz


A
elfs
B
elves
C
elfes
D
elf's

Slide 18 - Quiz


A
ponys
B
ponies
C
pony's
D
ponie's

Slide 19 - Quiz


A
bus's
B
buss
C
buses
D
busses

Slide 20 - Quiz


A
leaves
B
leafes
C
leafs
D
leaf's

Slide 21 - Quiz


A
faces
B
face's
C
facies
D
facces

Slide 22 - Quiz


A
mouthees
B
mouth's
C
mouthens
D
mouths

Slide 23 - Quiz


A
first laddies
B
first ladys
C
first ladies
D
first lady's

Slide 24 - Quiz


A
modelles
B
modellen
C
models
D
modelens

Slide 25 - Quiz


A
bodys
B
bodies
C
boddies
D
body's

Slide 26 - Quiz


A
wives
B
wifies
C
wifes
D
wife's

Slide 27 - Quiz

Demonstrative pronouns - 
Aanwijzend vnm.

Slide 28 - Slide

Benoem een aanwijzend voornaamwoord

Slide 29 - Open question

Kies een zin dat iets dichtbij aanwijst.
A
This is my pen
B
That is my pen

Slide 30 - Quiz

Kies de zin dat gebruik maakt van een meervoud.
A
That is his car.
B
These are my keys.

Slide 31 - Quiz

Welke woord wijst iets dichtbij aan en wordt gebruikt bij meervoud?
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 32 - Quiz

Welke woord wijst iets ver aan en wordt gebruikt bij meervoud?
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 33 - Quiz

Welke woord wijst iets dichtbij aan en wordt gebruikt bij enkelvoud?
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 34 - Quiz

Welke woord wijst iets ver aan en wordt gebruikt bij enkelvoud?
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 35 - Quiz

Make the exercises on the worksheet

Done? Practice words on Quizlet

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide