Conjunctions / Voegwoorden P4 ,les 1

Today's goal

You can use conjunctions in a sentence. 
Je kan voegwoorden in een zin gebruiken.

1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Today's goal

You can use conjunctions in a sentence. 
Je kan voegwoorden in een zin gebruiken.

Slide 1 - Slide

REGELS
Als je binnen in het lokaal komt en tijdens de les:
  • jas uit  , telefoon in je tas                                                                       
  • boek/pen/markeer schrift/laptop op de tafel
  • klaar voor de les 
  • stil tijdens de les; je blijft op je plaats; iets vragen/een antwoord geven-->hand opsteken

Slide 2 - Slide

REGELS
Geen wc bezoek tijdens de les!

RESPECT VOOR ELKAAR

Slide 3 - Slide

Als je de regels niet respecteert...

  • als je de les verstoord - je pasje bij mij inleveren en nablijven + strafwerk

Slide 4 - Slide

DIGI UUR
Elke week 45 min aan de slag in NUMO!

Opdrachten niet gemaakt? - > Blijf je op donderdag de 10de uur op school alles af te maken.

Slide 5 - Slide

WAT GAAN WE DOEN TIJDENS DEZE PERIODE?
  • lezen
  • luisteren
  • spreken
  • schrijven 

Slide 6 - Slide

Wat zijn conjunctions?

Slide 7 - Slide

Conjunctions - voegwoorden
Leer de betekenis uit je hoofd, dat maakt het makkelijker! 

Slide 8 - Slide

Conjunctions
Voegwoorden gebruik je om twee zinnen samen te voegen. 
De betekenis van voegwoorden laat zien wat de verbinding is tussen de zinnen. 

I love playing tennis, but I can’t today.

Slide 9 - Slide

Voegwoord:
Gebruik:
Voorbeeld:
and
en
opsomming
I bought a t-shirt, shoes and jeans.
because = omdat
reden
I wasn't at school because I was ill
or
of
keuze
I go fishing or swimming.
so
dus
gevolg
I am tired so I am going to bed.
but
maar
tegenstelling
I like sports but I don't like football.

Slide 10 - Slide





                                                                                                              7 questions

Slide 11 - Slide

BUT
The building is big but ugly.
A
wanneer
B
als
C
maar
D
dan

Slide 12 - Quiz

SINCE
I won't go to the concert since the tickets are too expensive.
A
wanneer
B
als
C
omdat
D
dan

Slide 13 - Quiz

OR
Is this a square or a circle?
A
of
B
als
C
maar
D
wanneer

Slide 14 - Quiz

SO
He had a good grade, so he celebrated that.
A
dus
B
of
C
als
D
en

Slide 15 - Quiz

I like sugar in my tea, _________ I don't like milk in it.
A
and
B
but
C
or
D
so

Slide 16 - Quiz

I like ham ____ cheese with my bread.
A
and
B
because
C
but
D
or

Slide 17 - Quiz

Is it Thursday _________ Friday today?
A
and
B
but
C
or
D
then

Slide 18 - Quiz

He was late __________ the bus didn't come.
A
although
B
because
C
but
D
or

Slide 19 - Quiz

We were very tired __________ happy after our flight to Sydney.
A
and
B
but
C
or
D
so

Slide 20 - Quiz

They climbed the mountain __________ it was very windy.
A
although
B
or
C
so
D
and

Slide 21 - Quiz

The sun was warm, __________ the wind was a bit too cool.

A
after
B
because
C
so
D
but

Slide 22 - Quiz

I will go to Montreal .... Quebec for the weekend, I'm not sure.
A
yet
B
and
C
but
D
or

Slide 23 - Quiz

He was late and ..... was I.
A
but
B
so
C
if

Slide 24 - Quiz

Should I stay .... should I go?
A
and
B
but
C
or
D
so

Slide 25 - Quiz

I like coffee .... my friend prefers tea.
A
since
B
but
C
so
D
for

Slide 26 - Quiz

How did it go?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Newswise:
A DAY TO BE HAPPY

Slide 28 - Slide