H 5 marktevenwicht

Hoofdstuk 5 - marktevenwicht
LWEO Lesbrief vervoer
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 5 - marktevenwicht
LWEO Lesbrief vervoer

Slide 1 - Slide

Wat hebben we vorige week geleerd?

Slide 2 - Mind map

De betalingsbereidheid van een consument is
A
De prijs die de consument moet betalen voor het product
B
De prijs die de consument maximaal wil betalen voor het product
C
Het verschil tussen de gewenste prijs en de marktprijs van het product

Slide 3 - Quiz

Het consumentensurplus van een consument die een bepaald product wil kopen is
A
Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de marktprijs
B
Het verschil tussen de betalingsbereidheid van alle kopers en de marktprijs
C
Het verschil tussen de marktprijs en de betalingsbereidheid van alle kopers
D
Het verschil tussen de evenwichtsprijs en de laagste prijs

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Door welke van de volgende veranderingen verschuift de vraaglijn van Coca Cola niet?
A
Inkomen van de consumenten stijgt
B
De prijs van Pepsi daalt
C
De prijs van Coca Cola stijgt
D
De behoefte aan cola daalt

Slide 6 - Quiz

De vraaglijn is door een bepaalde gebeurtenis naar links verschoven. De verschuiving kan veroorzaakt zijn door
A
Een stijging van de prijs van het goed
B
Een daling van het gezinsinkomen
C
Een daling van de grondstofprijzen
D
Een verlaging van de inkomstenbelasting

Slide 7 - Quiz

Het producentensurplus van 1 producent is
A
De prijs die de producent ontvangt voor het product
B
De waarde van alle producten die hij kan verkopen
C
De prijs die aan de producent wordt betaald min de prijs die hij minimaal wil ontvangen
D
De waarde van de opofferingskosten van de producent

Slide 8 - Quiz

Als op een markt de evenwichtsprijs tot stand komt, dan geldt....
A
CS > PS
B
CS < PS
C
CS + PS = maximaal

Slide 9 - Quiz

De aanbodlijn is door een gebeurtenis naar rechts verschoven. Deze verschuiving kan veroorzaakt zijn door
A
De komst van nieuwe aanbieders
B
Faillissement van aanbieders
C
Stijging olieprijs waardoor het product duurder wordt
D
Stijging loonkosten waardoor het product duurder wordt

Slide 10 - Quiz

leerdoelen hoofdstuk 5
  • je kunt een marktevenwicht grafisch en rekenkundig bepalen
  • je kunt uitleggen  waarom de werkelijke situatie op de arbeidsmarkt afwijkt van het theoretische model
  • je kunt uitleggen wat er gebeurt als het feitelijke loon niet gelijk is aan het evenwichtsloon

Slide 11 - Slide

voorbeeld
Stel de vraag naar arbeid is weer gegeven met de functie:
Qv = -L + 16
De aanbod naar arbeid is weer gegeven met de functie: 
Qa = L - 8

Vraag: Wat is het evenwichtsloon en de werkgelegenheid? 

Slide 12 - Slide

uitwerking
Er is evenwicht bij Qa = Qv
L - 8 = -L + 16
2L = 24
L = 12
Qv = -L + 16 dus de vraag naar arbeid is: -12 + 16 = 4. Oftewel de werkgelegenheid is 4. 

Slide 13 - Slide

kenmerken vrije markt
  • homogeen product
  • groot aantal aanbieders
  • vrije toe en uittreding
  • volledig transparante markt
  • vrije marktwerking

Slide 14 - Slide

Qv = -0,45P + 90
Qa = 0,25P + 76
Bereken het evenwichtsloon

Slide 15 - Open question

kenmerken arbeidsmarkt
  • heterogeen product
  • groot aantal aanbieders
  • geen vrije toe en uittreding
  • geen volledig transparante markt
  • geen vrije marktwerking (CAO's)

Slide 16 - Slide

Qv = -0,45P + 90
Qa = 0,25P + 76
Minimumloon is 25. Bereken de werkloosheid.

Slide 17 - Open question

I: Werklozen zijn vragers naar arbeid
II: De vraag naar arbeid is hetzelfde als de werkgelegenheid
A
beiden juist
B
beiden onjuist
C
I: juist, II: onjuist
D
I: onjuist, II: juist

Slide 18 - Quiz

I: vacatures en werkgelegenheid vormen samen de vraag naar arbeid
II: alleen bedrijven vragen arbeid
A
beiden juist
B
beiden onjuist
C
I: juist, II: onjuist
D
I: onjuist, II: juist

Slide 19 - Quiz

Het aanbod van arbeid bestaat uit
A
mensen in loondienst + zelfstandigen + vacatures
B
mensen in loondienst + zelfstandigen + werklozen
C
werknemers + zelfstandigen
D
werknemers + werklozen

Slide 20 - Quiz

I: wanneer op een deelmarkt van de arbeid de werkgelegenheid stijgt, neemt de werkloosheid op die deelmarkt af
II: een stijging van het loon zal leiden tot een toename van het aanbod op de arbeidsmarkt
A
beiden juist
B
beiden onjuist
C
I: juist, II: onjuist
D
I: onjuist, II: juist

Slide 21 - Quiz

Op een deelmarkt van de arbeidsmarkt is het evenwichtsloon nog niet bereikt. De vraaglijn en aanbodlijn zullen net zolang verschuiven totdat het evenwichtsloon wordt bereikt
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Bij het evenwichtsloon zullen, volgens de theorie, alle mensen die op deze deelmarkt willen werken tegen dit evenwichtsloon worden gevraagd.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

Als er op een deelmarkt van de arbeidsmarkt het loon boven de evenwichtsloon ligt, zal er meer vraag naar arbeid zijn dan aanbod.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

Als op een deelmarkt van de arbeidsmarkt het loon beneden het evenwichtsloon ligt, zal een aantal aanbieders geen werk tegen dit loon willen aanvaarden.
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

Als de overheid een rookverbod invoert in de horeca dan heb je te maken met een imperfectie op de arbeidsmarkt van horecapersoneel
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

Als een horeca rookverbod leidt tot minder klanten dan zal de aanbodlijn van arbeid op deze deelmarkt naar rechts verschuiven
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

Als de overheid voor hogere functie een voorkeursbeleid voor vrouwen invoert, is er sprake van een imperfectie op deze arbeidsmarkt
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

Als de overheid voorschrijft dat alle scholen elke dag moeten worden schoongemaakt dan is er sprake van imperfectie op de arbeidsmarkt van docenten in het onderwijs
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

I: invoeren van het minimumloon heeft alleen zin als dit minimumloon boven het evenwichtsloon ligt
II: een van de kenmerken van een markt van volkomen concurrentie is het feit dat alleen de overheid invloed heeft op de hoogte van de prijs
A
beiden juist
B
beiden onjuist
C
I: juist II: onjuist
D
I: onjuist II: juist

Slide 30 - Quiz