Met
wie, wat, waar, hoeveel en
wanneer kun je iets vragen.
Bijv:
Wie is hij? Hij is Tim
Wat is uw klacht? Ik heb keelpijn
Waar is Sifra? Ze is naar de apotheek
Hoeveel pillen moet ik nemen? U moet 2 pillen nemen
Wanneer moet je naar de tandarts? Ik moet morgen naar de .....