hoofdstuk 6.2 Direct, indirect en diffuus

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2,3

Herhaling paragraaf 1

Je kan pas iets zien als

1. Het een witte kleur heeft
2. Als de lichtstralen je oog raken
3. Als het voorwerp zelf licht geeft

Lichtstralen bewegen in rechte stralen. Ze zijn altijd recht

1. Waar
2. Niet waar

Het licht van de zon zie je als wit licht.

1. Waar
2. Niet Waar

Wat is een spectrum?

1. Een prisma.
2. Een kunstmatige lichtbron.
3. Een reeks kleuren.
4. Een James Bond film.

Waarmee kun je het spectrum laten zien?

1. Trapezium
2. Driehoek
3. Kubus
4. Prisma

Wat is een spectrum op de afbeelding?

1. De driehoek
2. Het invallende licht
3. De kleurenband

Een voorwerp dat zelf geen licht geeft, kun je:

1. alleen zien in fel zonlicht
2. altijd zien
3. nooit zien
4. zien als er licht op valt

Een rood voorwerp absorbeert rood licht.

1. Waar
2. Niet waar

Een rode trui onder een wit licht weerkaatst?

1. Rood
2. Zwart.
3. Grijs
4. wit.

Wit licht valt op een blauw voorwerp. Welke kleuren worden geabsorbeerd?

1. Alle kleuren
2. Blauw
3. Alle kleuren behalve blauw
4. Geen kleuren.

De witte bal heeft zwarte stippen. Hoe komt het dat wij die stippen zwart zien?

1. Alle kleuren van het licht worden geabsorbeerd
2. Alle kleuren van het licht worden weerkaatst
3. Alleen de donkere kleuren van het licht worden geabsorbeerd
4. Alleen de lichte kleuren van het licht worden weerkaatst

Welke kleur licht weerkaatst mijn oranje auto?

1. geen
2. oranje
3. alle kleuren
4. rood

Welke kleur licht wordt door een gele bloem weerkaatst?

1. Geel
2. Groen
3. Violet
4. Alle kleuren uit het spectrum

Welke kleur licht wordt niet geabsorbeerd door een blauw oppervlak?

1. Geel
2. Blauw
3. Rood
4. Groen

Een wit voorwerp,
zien we in rood licht als:

1. Roze
2. Zwart
3. Wit
4. Rood

Een groene trui wordt met rood licht beschenen.
Wat gebeurt er?

1. Groen licht wordt geabsorbeerd.
2. Groen licht wordt weerkaatst.
3. Rood licht wordt geabsorbeerd.
4. Rood licht wordt weerkaatst.

Bij het tekenen van lichtstralen zijn 3 dingen belangrijk.

1. De lichtstraal gaat altijd _________________ de lichtbron.

2. Een lichtstraal is altijd _________________

3. De richting van een lichtstraal geven we aan met een pijltje. Deze pijl teken je _______________van de lichtstraal

Van

Naar

Gebogen

Recht

Aan het begin

Aan het einde

In het midden

H6 paragraaf 2

Direct, indirect en diffuus

Wat ga je vandaag leren?

• Verschil tussen direct en indirect licht
  
• Wat schaduw is (en kernschaduw en halfschaduw)

Licht beweegt in rechte lijnen.

Schaduwgebied

Randstralen: teken twee lichtstralen die net langs de randen van het voorwerp gaan.

Geef op de grond de schaduw aan.

Lichtbundel zichtbaar maken

Door gebruik te maken van diffuse terugkaatsing kun je een lichtbundel zichtbaar maken met:

• rookdeeltjes
• stofdeeltjes
• mistdeeltjes
  

Direct & indirect licht

Hoe zien wij?

Direct licht = het licht komt rechtstreeks van de                                   lichtbron af

1

Direct licht

1

2

Indirect licht

terugkaatsing

Spiegelend

Diffuus

spiegelende en diffusse weerkaatsing

Indirect licht

Direct en indirect licht

• Directe lichtbron geeft zelf licht
  
• Indirecte lichtbron geeft licht door weerkaatsing (bv de maan)
  

       Zie plaatje:

       1: indirect licht via weerkaatsing tegen  

            plafont

       2: direct licht vanuit lichtbron

       3: indirect licht via weerkaatsing zonlicht 

            door spiegel

Schaduw

Een plek waar geen direct licht komt. 

In de schaduw is het donkerder dan erbuiten 

1

2

Kern- en halfschaduw

Kern- en halfschaduw tekenen

1

2

3

4

L

1

2

3

4

5

Voorwerp, beeld en vergrotingsfactor

1

2

Bereken de voorwerpsafstand

???

Samenvatting