This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom bij Nederlands
- Ga zitten
- Telefoon weg
- Boek, schrift, pen op tafel
- Over 5 minuten stil, dan start de les!
Slide 1 - Slide
Programma
Instructie persoonlijk vnw
5 minuten
Quiz
10 minuten
Aan de slag
20 minuten
Nakijken
5 minuten
Groepsopdracht binnen
10 minuten
Groepsopdracht buiten
20 minuten
Nakijken
5 minuten
Slide 2 - Slide
Lesdoel
Na deze les weet je wat persoonlijke voornaamwoorden zijn.
Na deze les kun je persoonlijke voornaamwoorden herkennen in een zin.
Slide 3 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Wat is een persoonlijk
voornaamwoord?
Slide 4 - Slide
Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een levend wezen.
Slide 5 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Slide 6 - Slide
'het' als persoonlijk voornaamwoord
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar
Slide 9 - Quiz
Ik heb ze van Madelon geleend.
het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze
Slide 10 - Quiz
'Haar' is altijd een persoonlijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quiz
Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt
Slide 12 - Quiz
Zij heeft aan hem verkering gevraagd.
Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
zij hem
Slide 13 - Quiz
Zij kamt haar haar voor de spiegel.
Het persoonlijk voornaamwoord is... / De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar
Slide 14 - Quiz
Wat is het pers.vnw in de zin: "Wat is het persoonlijk voornaamwoord?"
A
Hij
B
Iedereen
C
Het
D
Niets
Slide 15 - Quiz
Zij heeft aan hem verkering gevraagd.
Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
Hem
D
Zij, hem
Slide 16 - Quiz
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Denise
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.
Slide 17 - Drag question
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.
Slide 18 - Drag question
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
kabouter
zit
op
een
paddenstoel
grote
Slide 19 - Drag question
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival
Slide 20 - Drag question
Maken Grammatica blok 4:
Opdracht 11 t/m 14 + lezen blz 191
Klaar?
Maak de oefeningen op Cambiumned
Opdrachten maken
timer
20:00
Slide 21 - Slide
Groepsopdracht
Ieder groepje krijgt 5 knipvellen
Je houdt woorden over!
Probeer die te sorteren
Maak stapeltjes met:
1. lidwoorden
2. werkwoorden
3. bijvoeglijk naamwoord
4. persoonlijk voornaamwoord
5. zelfstandig naamwoord
6. voorzetsels
timer
10:00
Slide 22 - Slide
NAAR BUITEN
LET OP: 7, 9, 10 en 12 zijn woordsoorten die we nog niet behandeld hebben. Invullen mag, maar hoeft niet.