Een discounter met woonaccessoires, voeding en kleding
B
Een drogisterij met make-up, dierenvoeding en snoep
C
Een supermarkt met speelgoed, handdoeken en voeding
D
Een sportwinkel met bidons, voetballen en sportkleding
Slide 13 - Quiz
Kernassortiment zijn ...............
A
de producten die het meest worden verkocht
B
de producten die het minst worden verkocht
Slide 14 - Quiz
Mieke koopt suède schoenen. Ze besluit ook waterafstotende spray te kopen voor de onderhoud van de schoenen’.
Waar is in bovenstaand voorbeeld sprake van?
A
Bijverkoop
B
Upselling
C
Down-selling
D
Plaatsvervangende verkoop
Slide 15 - Quiz
Wat is kenmerkend voor een assortiment van een speciaalzaak? Het assortiment is
A
Breed en diep
B
Breed en ondiep
C
Smal en diep
D
Smal en ondiep
Slide 16 - Quiz
artikelen uit het kernassortiment van een kledingwinkel zijn
A
riemen, oorbellen en kettingen
B
kettingen, schoenen en
sjaals
C
broeken, jassen en truien
D
Broeken, kettingen en truien
Slide 17 - Quiz
Wat is een artikelgroep??
A
Producten met dezelfde prijs
B
Producten in dezelfde winkel
C
Producten die bij elkaar horen
D
Producten die over de datum zijn
Slide 18 - Quiz
Wat is kenmerkend voor een unsought good?
A
Iets duurder en wat meer bedenktijd
B
Goedkoop en weinig bedenktijd
C
Je bent er niet naar opzoek
D
Lange bedenktijd en duur.
Slide 19 - Quiz
Uit hoeveel stappen bestaat de sandwichmethode voor het geven van feedback?
A
twee
B
drie
C
vier
D
vijf
Slide 20 - Quiz
Wat is het kernassortiment van een schoenenwinkel
A
Schoensmeer
B
Veters
C
Schoenen
D
Anti zweetvoetcreme
Slide 21 - Quiz
Wat is een voorbeeld van specialty goods?
A
Kleding
B
Brood
C
Auto
D
Geen van deze antwoorden
Slide 22 - Quiz
Soms heb je niet het artikel dat de klant zoekt, maar wel iets dat erop lijkt. Dit noemen we dan:
A
Plaatsvervangende verkoop
B
Bijverkoop
C
Demonstratie
Slide 23 - Quiz
Wat zijn shopping goods?
A
Dagelijkse boodschappen, toiletartikkelen, benzine en levensmiddelen.
B
Producten waar de consument bereid is om over na te denken, bijvoorbeeld kleding of een kleding stuk
C
Producten waar de consument bereid is om veel moeite te doen over het nadenken bijvoorbeeld de aankoop van een auto of een keuken
D
Producten die je regelmatig opnieuw koopt zonder er over na te denken.
Slide 24 - Quiz
Wat is waar? So Low heeft een
A
consistent assortiment
B
inconsistent assortiment
Slide 25 - Quiz
Een kaaswinkel heeft een....... assortiment
A
breed+ondiep
B
breed+ diep
C
smal +diep
D
smal+ondiep
Slide 26 - Quiz
Een consistent assortiment wordt gekenmerkt door:
A
Een klein aantal productgroepen met vele soorten en kwaliteiten per productgroep
B
Een logisch samenhangend geheel van productgroepen
C
Een hoog kwaliteitsniveau van de aangeboden producten per productgroep
D
Een klein aantal variëteiten en kwaliteiten per productgroep
Slide 27 - Quiz
Wat is wel een voorbeeld van een unsought product
A
Tafel
B
uitvaartpolis
C
Wijn
D
vliegticket
Slide 28 - Quiz
Wat is een ondiep assortiment
A
van elke artikelgroep weinig artikelen
B
van elke artikelgroep veel artikelen
C
artikelgroepen
D
ondiepe schappen
Slide 29 - Quiz
Een Levi's spijkerbroek is een:
A
Convience good
B
Shopping good
C
Specialty good
D
Unsought good
Slide 30 - Quiz
Wat is een assortiment
A
Een verzameling spullen
B
Alle product groepen die een winkel aanbiedt
C
Een menu van dingen
D
Een variatie aan producten
Slide 31 - Quiz
Abdel rijdt langs de Dirk om havermout te kopen, maar havermout is uitverkocht. Abdel koopt in plaats van havermout Cruesli met noten. Welke soort goederen wordt gekocht door abdel?
A
Indifferente goederen
B
Substitutie goederen
C
Complementaire goederen
Slide 32 - Quiz
Welk assortiment bestaat uit producten die slechts af en toe worden verkocht?
A
kernassortiment
B
aanvullend assortiment
C
beperkt assortiment
D
randassortiment
Slide 33 - Quiz
Wat is het verschil tussen assortimentsbreedte en assortimentsdiepte?
A
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal artikelsoorten en assortimentsdiepte zegt iets over het aantal artikelgroepen.
B
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal vestigingen en assortimentsdiepte zegt iets over de grootte van de winkel.
C
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal artikelgroepen en assortimentsdiepte zegt iets over het aantal artikelsoorten.
D
Assortimentsbreedte en assortimentsdiepte zijn synoniemen.
Slide 34 - Quiz
Wat is randassortiment?
A
Assortiment dat een klant sowieso verwacht in de winkel.
B
Assortiment dat een aanvulling is op het kernassortiment.
C
Assortiment dat veilig is voor kinderen, geen scherpe randen.
D
Assortiment dat bedacht is door meneer B. Rand.
Slide 35 - Quiz
Wat is een voorbeeld van unsought goods?
A
Een uitvaartverzekering.
B
Een nieuwe televisie.
C
Een vakantie naar het buitenland.
D
Een paar schoenen.
Slide 36 - Quiz
Een bijverkoop is..
A
Producten goedkoper verkopen
B
Producten duurder verkopen
C
Een artikel verkopen dat een aanvulling is op het andere artikel
D
Een artikel verkopen dat duurder is dan de koopwens
Slide 37 - Quiz
Om een klant iets groots te verkopen kun je gebruik maken van de sandwichmethode. Welk onderdeel van het product presenteer je dan tussen twee lagen van verkoopargumenten?
A
De garantietermijn
B
De leveringstermijn
C
De prijs
D
De productiewijze
Slide 38 - Quiz
'In mondelinge taalvaardigheden is non-verbale communicatie belangrijk.'
Wat is non-verbale communicatie?
A
de manier waarop je staat en kijkt
B
de inhoud van wat je zegt
C
de intonatie van wat je zegt
Slide 39 - Quiz
Wat betekent kannibalisatie
A
De omzet van een duurder artikel gaat door de komst van een goedkoper artikel omhoog
B
De omzet van een duurder artikel gaat door de komst van een goedkoper artikel omlaag
C
Het veroveren van marktaandeel
D
Het verliezen van marktaandeel
Slide 40 - Quiz
In een supermarkt staat de karnemelk vlak bij de melk. Hoe noem je deze vorm van verwantschap?
A
Productverwantschap
B
Koopverwantschap
C
Consumptieverwantschap
Slide 41 - Quiz
Wat is trading up
A
De winkel er luxer uit laten zien
B
Groeien met je bedrijf
C
Duurdere producten toevoegen aan je assortiment
D
Goedkopere producten toevoegen aan je assortiment
Slide 42 - Quiz
De melkafdeling is ingericht op basis van:
A
consumptieverwantschap
B
productverwantschap
C
koopverwantschap
Slide 43 - Quiz
Wat is een "follow-up artikel"?
A
Een artikel dat je geeft aan loyale klanten als presentje
B
Hetzelfde als een bij-artikel
C
Een logische bij-verkoop
D
Een artikel dat niet zonder het hoofdartikel gebruikt kan worden