Sales H3 & H4

Het verkoopsysteem van Perrysport is
A
zelfbediening
B
semi-zelfbediening
C
service
1 / 46
next
Slide 1: Quiz
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Het verkoopsysteem van Perrysport is
A
zelfbediening
B
semi-zelfbediening
C
service

Slide 1 - Quiz

Het verkoopsysteem van een bakker is...
A
zelfbediening
B
semi-zelfbediening
C
bediening

Slide 2 - Quiz

Een juwelier heeft als verkoopsysteem:
A
bediening
B
zelfbediening
C
semi-zelfbediening

Slide 3 - Quiz

Een verkoopsysteem is...
A
een systeem voor de verkoop
B
een bedieningssysteem
C
een manier waarop een winkel producten verkoopt
D
een soort verkoopkanaal

Slide 4 - Quiz

Wanneer het inkomen stijgt, ziet men vooral dat er meer van de volgende goederen wordt verkocht
A
Noodzakelijke goederen
B
Luxe goederen
C
inferieure goederen
D
Complementaire goederen

Slide 5 - Quiz

hoeveel procent van het assortiment is goed voor hoeveel procent van de omzet volgens de regel van Pareto
A
40-60
B
80-20
C
20-80
D
60-40

Slide 6 - Quiz

Wat is de 20/80 regel?
A
20% voorraad zorgt voor 80% verkoop
B
20% verkoop zorgt voor 80% verkoop
C
80% verkoop plus 20% voorraad is 100% verkoop
D
20% voorraad zorgt voor 80% voorraad

Slide 7 - Quiz

Als ik stofzuigerzakken verkoop bij een stofzuiger dan noemen we dat?
A
een argument
B
plaatsvervangende verkoop
C
bijverkoop
D
derving

Slide 8 - Quiz

Sales H3 & H4

Slide 9 - Slide

Wat is een experience center?

Slide 10 - Open question

Zet de opbouw van het assortiment in de juiste volgorde:
A
artikelgroep/assortimentsgroep/ artikelvarieteit/artikelsoort
B
artikelsoort/assortimentsgroep/ artikelgroep/artikelvarieteit
C
assortimentsgroep/artikelgroep/ artikelsoort/ artikelvarieteit
D
assortimentsgroep/artikelsoort/ artikelvarieteit/artikelsoort

Slide 11 - Quiz

Wat is een ondiep assortiment ?
A
Veel artikelsoorten en -variëteiten
B
Veel assortimentsgroepen
C
Weinig assortimentsgroepen
D
Weinig artikelsoorten en -variëteiten

Slide 12 - Quiz

Welke winkel heeft een consistent assortiment?
A
Een discounter met woonaccessoires, voeding en kleding
B
Een drogisterij met make-up, dierenvoeding en snoep
C
Een supermarkt met speelgoed, handdoeken en voeding
D
Een sportwinkel met bidons, voetballen en sportkleding

Slide 13 - Quiz

Kernassortiment zijn ...............
A
de producten die het meest worden verkocht
B
de producten die het minst worden verkocht

Slide 14 - Quiz

Mieke koopt suède schoenen. Ze besluit ook waterafstotende spray te kopen voor de onderhoud van de schoenen’.

Waar is in bovenstaand voorbeeld sprake van?
A
Bijverkoop
B
Upselling
C
Down-selling
D
Plaatsvervangende verkoop

Slide 15 - Quiz

Wat is kenmerkend voor een assortiment van een speciaalzaak? Het assortiment is
A
Breed en diep
B
Breed en ondiep
C
Smal en diep
D
Smal en ondiep

Slide 16 - Quiz

artikelen uit het kernassortiment van een kledingwinkel zijn
A
riemen, oorbellen en kettingen
B
kettingen, schoenen en sjaals
C
broeken, jassen en truien
D
Broeken, kettingen en truien

Slide 17 - Quiz

Wat is een artikelgroep??
A
Producten met dezelfde prijs
B
Producten in dezelfde winkel
C
Producten die bij elkaar horen
D
Producten die over de datum zijn

Slide 18 - Quiz

Wat is kenmerkend voor een unsought good?
A
Iets duurder en wat meer bedenktijd
B
Goedkoop en weinig bedenktijd
C
Je bent er niet naar opzoek
D
Lange bedenktijd en duur.

Slide 19 - Quiz

Uit hoeveel stappen bestaat de sandwichmethode voor het geven van feedback?
A
twee
B
drie
C
vier
D
vijf

Slide 20 - Quiz

Wat is het kernassortiment van een schoenenwinkel
A
Schoensmeer
B
Veters
C
Schoenen
D
Anti zweetvoetcreme

Slide 21 - Quiz

Wat is een voorbeeld van specialty goods?
A
Kleding
B
Brood
C
Auto
D
Geen van deze antwoorden

Slide 22 - Quiz

Soms heb je niet het artikel dat de klant zoekt, maar wel iets dat erop lijkt. Dit noemen we dan:
A
Plaatsvervangende verkoop
B
Bijverkoop
C
Demonstratie

Slide 23 - Quiz

Wat zijn shopping goods?
A
Dagelijkse boodschappen, toiletartikkelen, benzine en levensmiddelen.
B
Producten waar de consument bereid is om over na te denken, bijvoorbeeld kleding of een kleding stuk
C
Producten waar de consument bereid is om veel moeite te doen over het nadenken bijvoorbeeld de aankoop van een auto of een keuken
D
Producten die je regelmatig opnieuw koopt zonder er over na te denken.

Slide 24 - Quiz

Wat is waar? So Low heeft een
A
consistent assortiment
B
inconsistent assortiment

Slide 25 - Quiz


Een kaaswinkel heeft een....... assortiment
A
breed+ondiep
B
breed+ diep
C
smal +diep
D
smal+ondiep

Slide 26 - Quiz

Een consistent assortiment wordt gekenmerkt door:

A
Een klein aantal productgroepen met vele soorten en kwaliteiten per productgroep
B
Een logisch samenhangend geheel van productgroepen
C
Een hoog kwaliteitsniveau van de aangeboden producten per productgroep
D
Een klein aantal variëteiten en kwaliteiten per productgroep

Slide 27 - Quiz

Wat is wel een voorbeeld van een unsought product
A
Tafel
B
uitvaartpolis
C
Wijn
D
vliegticket

Slide 28 - Quiz

Wat is een ondiep assortiment
A
van elke artikelgroep weinig artikelen
B
van elke artikelgroep veel artikelen
C
artikelgroepen
D
ondiepe schappen

Slide 29 - Quiz

Een Levi's spijkerbroek is een:
A
Convience good
B
Shopping good
C
Specialty good
D
Unsought good

Slide 30 - Quiz

Wat is een assortiment
A
Een verzameling spullen
B
Alle product groepen die een winkel aanbiedt
C
Een menu van dingen
D
Een variatie aan producten

Slide 31 - Quiz

Abdel rijdt langs de Dirk om havermout te kopen, maar havermout is uitverkocht. Abdel koopt in plaats van havermout Cruesli met noten. Welke soort goederen wordt gekocht door abdel?
A
Indifferente goederen
B
Substitutie goederen
C
Complementaire goederen

Slide 32 - Quiz

Welk assortiment bestaat uit producten die slechts af en toe worden verkocht?
A
kernassortiment
B
aanvullend assortiment
C
beperkt assortiment
D
randassortiment

Slide 33 - Quiz

Wat is het verschil tussen assortimentsbreedte en assortimentsdiepte?
A
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal artikelsoorten en assortimentsdiepte zegt iets over het aantal artikelgroepen.
B
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal vestigingen en assortimentsdiepte zegt iets over de grootte van de winkel.
C
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal artikelgroepen en assortimentsdiepte zegt iets over het aantal artikelsoorten.
D
Assortimentsbreedte en assortimentsdiepte zijn synoniemen.

Slide 34 - Quiz

Wat is randassortiment?
A
Assortiment dat een klant sowieso verwacht in de winkel.
B
Assortiment dat een aanvulling is op het kernassortiment.
C
Assortiment dat veilig is voor kinderen, geen scherpe randen.
D
Assortiment dat bedacht is door meneer B. Rand.

Slide 35 - Quiz

Wat is een voorbeeld van unsought goods?
A
Een uitvaartverzekering.
B
Een nieuwe televisie.
C
Een vakantie naar het buitenland.
D
Een paar schoenen.

Slide 36 - Quiz

Een bijverkoop is..
A
Producten goedkoper verkopen
B
Producten duurder verkopen
C
Een artikel verkopen dat een aanvulling is op het andere artikel
D
Een artikel verkopen dat duurder is dan de koopwens

Slide 37 - Quiz

Om een klant iets groots te verkopen kun je gebruik maken van de sandwichmethode.
Welk onderdeel van het product presenteer je dan tussen twee lagen van verkoopargumenten?
A
De garantietermijn
B
De leveringstermijn
C
De prijs
D
De productiewijze

Slide 38 - Quiz

'In mondelinge taalvaardigheden is non-verbale communicatie belangrijk.'

Wat is non-verbale communicatie?
A
de manier waarop je staat en kijkt
B
de inhoud van wat je zegt
C
de intonatie van wat je zegt

Slide 39 - Quiz

Wat betekent kannibalisatie
A
De omzet van een duurder artikel gaat door de komst van een goedkoper artikel omhoog
B
De omzet van een duurder artikel gaat door de komst van een goedkoper artikel omlaag
C
Het veroveren van marktaandeel
D
Het verliezen van marktaandeel

Slide 40 - Quiz

In een supermarkt staat de karnemelk vlak bij de melk. Hoe noem je deze vorm van verwantschap?
A
Productverwantschap
B
Koopverwantschap
C
Consumptieverwantschap

Slide 41 - Quiz

Wat is trading up
A
De winkel er luxer uit laten zien
B
Groeien met je bedrijf
C
Duurdere producten toevoegen aan je assortiment
D
Goedkopere producten toevoegen aan je assortiment

Slide 42 - Quiz

De melkafdeling is ingericht op basis van:
A
consumptieverwantschap
B
productverwantschap
C
koopverwantschap

Slide 43 - Quiz

Wat is een "follow-up artikel"?
A
Een artikel dat je geeft aan loyale klanten als presentje
B
Hetzelfde als een bij-artikel
C
Een logische bij-verkoop
D
Een artikel dat niet zonder het hoofdartikel gebruikt kan worden

Slide 44 - Quiz

Wat zijn complementaire artikelen?
A
Artikelen die niet samen kunnen
B
Artikelen die elkaar tegenwerken
C
Artikelen die los van elkaar gebruikt worden
D
Artikelen die elkaar aanvullen

Slide 45 - Quiz

Wat zijn substitutieartikelen?
A
Goederen van slechte kwaliteit.
B
Goederen die niet in de winkel verkrijgbaar zijn.
C
Goederen die niet onderling vervangbaar zijn.
D
Goederen die onderling vervangbaar zijn.

Slide 46 - Quiz