This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom!
Leg alvast klaar:
je etui en je schrift;
je leerwerkboek;
laptop: log alvast in bij LessonUp.
Slide 1 - Slide
Planning
Uitleg inleiding, titel en verwijswoorden
Werkmoment
Afsluiten van de les
Slide 2 - Slide
Hoe schrijf je een goede inleiding? (p. 162)
Twee elementen:
Slide 3 - Slide
Hoe schrijf je een goede inleiding? (p. 162)
Je begint met iets opvallends om de aandacht van de lezer te trekken. Zoals een vraag of een persoonlijk verhaaltje. Dat noem je een 'binnenkomer'.
Maar je geeft ook informatie over het onderwerp.
Slide 4 - Slide
Voorbeeld inleiding
Voor het eerst dit jaar hebben we een wedstrijd gewonnen en dat nog wel van de nummer twee. Wat was ons geheime wapen?
Slide 5 - Slide
Voorbeeld inleiding
Mijn moeder trok wit weg toen ze mij recht op het hekje af zag stormen met mijn mountainbike. Ze zag me al over de kop slaan. Ze wist natuurlijk niet dat ik de hele dag had geoefend met bunny-hoppen.
Slide 6 - Slide
Wat is de tekstopbouw van een informatief of zakelijk verslag?
A
Inleiding + kern + slot
B
Inleiding + slot
C
Inleiding + kern
D
Kern + slot
Slide 7 - Quiz
Wat is een 'binnenkomer'?
A
Een carnavalslied
B
Met de deur in huis vallen
C
Aandacht van de lezer trekken
D
De kern van het verslag
Slide 8 - Quiz
Welke signaalwoorden passen bij een tekstverband met een tijdsvolgorde?
A
ook, eerst, daarna
B
daarna, voordat, eerst
C
eerst, dus, daarnaast
D
verder, ten slotte, maar
Slide 9 - Quiz
Hoe schrijf je een goede titel? (p. 163)
Twee functies: 1. Aandacht trekken (bijv. citaat, vraag stellen, belofte doen of getal noemen). 2. Aangeven waar de tekst over gaat (informatie geven).
Een titel eindigt nooit met een punt!
Vraagteken/uitroepteken mag wel.
Slide 10 - Slide
Verwijswoorden (p. 164)
Al eens besproken bij onderdeel lezen.
Mannelijk of vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze
De hond ligt in zijn mand, hij ligt te slapen.
Ik leen het boek van Henk en Piet. Ik heb het van hen geleend.
Slide 11 - Slide
Werkmoment
Je mag digitaal of in je schrift werken.
Je maakt opdracht 8a en 8c.
Je maakt opdracht 9 (alleen h hoeft niet).
Je maakt opdracht 10.
Terugkoppeling einde les.
Slide 12 - Slide
Wat is je mooiste titel bij opdracht 8a?
Slide 13 - Open question
Afsluiting
Zorg dat je opdrachten 8 en 9 afhebt vóór donderdag.
Lees opdracht 12, 13 en 14 alvast door vóór de les.