De werkwoorden müssen en sollen
müssen=moeten (het kan niet anders, noodzaak) Ich muss zur Toilette.
sollen=moeten (wil van een ander) Er soll sich beim Direktor melden.
Opmerking:
Bij sollen gaat het om iets wat een ander wil of een vraag naar de mening van een ander.
Er soll sich beim Direktor melden Der Direktor will, dass er sich meldet.
Soll ich dir helfen? Willst du, dass ich dir helfe?
Tipp: Woorden als unbedingt, dringend en auf jeden Fall drukken een noodzaak uit. Kies in dit geval dus voor het werkwoord müssen.