2TH 2HV-boek WS §4 Aanwijzend en vragend voornaamwoord

Welkom!
Pak je leesboek.

Verder vandaag:
Grammatica woordsoorten
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom!
Pak je leesboek.

Verder vandaag:
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Ik beheers de stof van klas 1hv. (1HV-boek, §2)
- Ik kan aanwijzende en vragende voornaamwoorden herkennen. (2HV-boek, §4)

Slide 2 - Slide

2HV §2 Herhaling leerjaar 1HV
- Is het je gelukt de opdrachten te maken?
- Waarom wel/niet?
- Welke vragen heb je nog over de stof?

Slide 3 - Slide

2HV §4 Aanwijzende en vragende voornaamwoorden

Wat weet je al?
Beantwoord de vragen op de volgende dia's

Slide 4 - Slide

Wat is het aanw.vnw?
Zulke koekjes eet ik heel erg graag!

Slide 5 - Open question

Wat is het vr.vnw?
Wat voor opleiding zou je na het voortgezet onderwijs willen doen?

Slide 6 - Open question

Wat is het aanw.vnw?
Kun je me uitleggen waarom dit lampje knippert?

Slide 7 - Open question

Wat is het vr.vnw?
Wanneer heeft hij jou verteld wat zijn lievelingskleur is?

Slide 8 - Open question

2HV §4 Aanwijzende voornaamwoorden
- Aanwijzende voornaamwoorden wijzen meestal mensen, dieren en dingen aan.
- Aanwijzende voornaamwoorden kunnen vóór het zn staan,  
   maar ze kunnen ook alleen staan. Dan kun je het zn erachter 
   denken.
>> Suzan vindt deze oorbellen leuker dan die (oorbellen).

Slide 9 - Slide

2HV §4 Aanwijzende voornaamwoorden
Leer de aanwijzende voornaamwoorden uit je hoofd!
>> Deze, die, dit, dat, zo'n, zulk(e), dergelijk(e), zelf, 
      hetzelfde, dezelfde.

'Die' en 'dat' horen bij meerdere woordsoorten. Ze zijn alleen aanwijzende voornaamwoorden als je ze kunt vervangen door 'deze' of 'dit'.

Slide 10 - Slide

Het prachtig geklede dametje (dat) daar loopt, is mijn buurvrouw.
A
aanw.vnw
B
anders

Slide 11 - Quiz

Ben je tevreden met de verkiezingsuitslagen of vind je (die) te extreem?
A
aanw.vnw
B
anders

Slide 12 - Quiz

2HV §4 Vragend voornaamwoord
-  Vragende voornaamwoorden vragen naar  
   iets of iemand.
- Vragende voornaamwoorden staan aan het begin van een
   vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een
   vraag.

Slide 13 - Slide

2HV §4 Vragend voornaamwoord
>> Wie gaat er over twee weken Sinterklaas vieren?
>> Kim vraag aan Max wat zijn lievelingseten is.



Slide 14 - Slide

2HV §4 Vragend voornaamwoord
Er zijn vier vragende voornaamwoorden. Leer ze uit je hoofd!
>> Wie, wat, welk(e), wat voor (een)

'Wie' en 'wat' zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord.
>> Sofie vertelde me alles wat ze had meegemaakt.

Slide 15 - Slide

Vragend voornaamwoord (vr. vnw)
Let op!
Wie en wat zijn géén vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord.
>> Heb je alles wat je nodig hebt ingepakt? 
('Wat' verwijst naar 'alles'.)
>> De jongen naar wie je vroeg, loopt daar.
('Wie' verwijst naar 'jongen'.)

Slide 16 - Slide

Vragend voornaamwoord (vr. vnw)
Dus leer uit je hoofd: 
>> Wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Alle andere vraagwoorden zijn bijwoorden.

Slide 17 - Slide

De docent van (wie) je volgend jaar wiskunde krijgt, kan erg goed uitleggen.
A
vr.vnw
B
anders

Slide 18 - Quiz

Kun jij me vertellen (wat) er nu gaat gebeuren?
A
vr.vnw
B
anders

Slide 19 - Quiz

Aan de slag! 
Maak opdracht 1, 2 en 3 op bladzijde 212 - 213 van je boek. 

Slide 20 - Slide