Methodeontwikkeling en validatie

• Biologie
• MBO
• Studiejaar 3

Methodeontwikkeling en validatie

Doel les

Met deze les kun je oefenen voor de theorietoets

Per vraag wordt gegeven welk leerdoel er getoetst wordt

Ook volgt er een verwijzing naar de leerstof indien de vraag niet goed beantwoord is.

Welke term valt niet onder het prestatiekernmerk precisie?

1. Juistheid
2. Dupliceerbaarheid
3. Detectielimiet
4. Reproduceerbaarheid

Wat wordt bedoeld met meetbereik?

1. De spreiding tussen meetwaarden
2. Het laagste getal dat gemeten kan worden
3. Het hoogste getal dat gemeten kan worden
4. De grenzen waarbinnen de test lineair is

Je methode blijkt een bias te hebben. Moet de validatie dan altijd afgekeurd worden?

Waarom is het vereist om bij een validatie veel metingen te verrichten?

1. Omdat je nog niks weet over de methode
2. Om de invloed op toevallige fouten te verkleinen
3. Om de invloed van systematisch fouten te verkleinen

Waarom is het belangrijk om vooraf aan de validatie-experimenten acceptatie eisen te bedenken?

Wat is het verschil tussen interferentie en matrix-effect?

Een analist meet uit 1 flesje controlemonster 10x een albumine op hetzelfde apparaat vlak achter elkaar. Wat onderzoekt de analist nu?

1. Lineariteit
2. Reproduceerbaarheid
3. Correlatie
4. Dupliceerbaarheid

Klinische relevantie houdt in dat

1. De methode patiëntmonsters moet kunnen meten
2. De methode patiëntmonster moet meten binnen het referentie-interval
3. Dat de methode moet kunnen meten in het gebied dat voor de arts belangrijk is
4. Dat de methode aan de moderne eisen moet voldoen

Een methode is lineair tot 700 mmol/L. Soms komen er patiënten waarbij de waarde boven de 700 mmol/L is. Er wordt dan 10x verdund. Uit het verdunde monster wordt een getal van 550 mmol/L gemeten. Dit valt binnen het lineaire gebied. Na omrekenen is de uitslag dus 5500 mmol/L. Leg uit waarom de uitslag van de verdunning minder betrouwbaar is dan een onverdunde uitslag van 550 mmol/L.

Waarom wordt er met %VC gewerkt en niet met alleen gemiddelde en standaarddeviatie?

Wat houdt meetonzekerheid in?

1. De foutmarge op een meetresultaat
2. De foutmarge in lineariteit van de methode
3. De stabiliteit van de controles
4. Het verschil van de meetwaarden met andere laboratoria

Een nieuwe methode wordt vergeleken met de huidige methode. Er blijkt een groot onderling verschil te zijn. Hoe kun je dit verklaren?

Klaar met de toets!

Neem de open vragen goed door. 

Stel vragen aan de docenten indien er iets onduidelijk is.

Op Canvas is alle leerstof te vinden. Neem dit door.