Theme 3 Lesson 3

Welcome
29-10
- Homeworkcheck; did you do it? (ex.6+7)
- Revision Grammar 5 (adjectives & adverbs) 
- Homework - Stone 5
- Gimkit(if time permits) 
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welcome
29-10
- Homeworkcheck; did you do it? (ex.6+7)
- Revision Grammar 5 (adjectives & adverbs) 
- Homework - Stone 5
- Gimkit(if time permits) 

Slide 1 - Slide

Adjectives
Adjective = Bijvoeglijk naamwoord

Je gebruikt dit om iets of iemand te beschrijven.

vb. I am the right person for the job.

Slide 2 - Slide

adverb

Adverb = bijwoord
Om te beschrijven hoe iemand iets doet.
  • -ly achter adjective
Spelling veranderd als het Bijv.nvw eindigt op:
  • -le --> -le = - ly 
    (terrible - terribly)

  • medeklinker +y --> -y = -ily (easy - easily)

  • -ic --> +ally
    (fantastic - fantastically)

Slide 3 - Slide

Be careful!!
Met sommige werkwoorden gebruik je niet een bijwoord maar een bijvoeglijk naamwoord. (dus eindigt dan meestal niet op -ly) 
Dat is bij de onderstaande werkwoorden het geval(onthouden!!!).
to be (zijn), to seem , to feel , to smell , 
to sound , to taste, to look

Het ruikt vreselijk. - It smells terrible.

Slide 4 - Slide

Be careful!!
Sommige bijv.nw hebben een ander bijwoord:
He is a good boy. - He studies well.

Soms blijven ze ook hetzelfde:
Bij fast, long, fair, low, high
That is a fast car. - It drives fast

Slide 5 - Slide

He drives the car ...
A
carefully
B
careful

Slide 6 - Quiz

This hamburger tastes ...
A
awful
B
awfully

Slide 7 - Quiz

Jamie Oliver cooks ...
A
fantastic
B
fantasticly
C
fantastically

Slide 8 - Quiz

Madonna is a ... singer.
A
terribly
B
terrible

Slide 9 - Quiz

That pizza smells ...
A
nicely
B
nice

Slide 10 - Quiz

Now practice.
Make adverbs from the given adjectives.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link

Homework


Do: 
ex. 8+9

Study:
Stone 5

Slide 13 - Slide