3 - H2: bespreken opdr. 4 (fictie havoboek) - herhalen en uitbreiden stijlfiguren

- Bespreken opdracht 4 (havoboek)
- Herhalen en uitbreiden stijlfiguren
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

- Bespreken opdracht 4 (havoboek)
- Herhalen en uitbreiden stijlfiguren

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Fictie:
Je leert om aan de hand van emotieve, realistische en morele argumenten je mening te geven over een aantal fictiefragmenten.
Stijlfiguren:
Je weet dat schrijvers stijlfiguren gebruiken om hun tekst bijzonder te maken en kunt deze stijlfiguren ook benoemen.


Slide 2 - Slide

Bespreken opdracht 4
(havoboek - Fictie H2)
- Welk emotief argument vind jij passen bij het verhaal Ze was 16?
- Welk realistisch argument vind jij passen bij het verhaal Ze was 16?
- Welk moreel argument vind jij passen bij het verhaal Ze was 16?

Kijk goed of je antwoord op de juiste manier is onderbouwd.


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

code lessonup: zrbtj
volg deze les verder zelfstandig in lessonup.

Slide 5 - Slide

Stijlfiguren
Schrijvers en dichters gebruiken stijlfiguren om dingen mooier te zeggen door het op een bijzondere manier te verwoorden.

Slide 6 - Slide

Stijlfiguren (3 havo en vwo)
Herhaling = woorden of zinnen op dezelfde wijze of met andere woorden nogmaals noemen.
Dat is mooi, heel mooi.

Opsomming = er wordt een aantal dingen op een rij gezet / na elkaar genoemd.
We begonnen met fluisteren, gingen praten en eindigden met schreeuwen!

Tegenstelling = dingen worden tegenover elkaar gezet (verschil valt op).
Nu is het droog, maar straks krijgen we regen.



Slide 7 - Slide

Stijlfiguren (3 havo en vwo)
Eufemisme = iets op een verzachtende manier zeggen (NIET SPOTTEND).
Ik zoek even het kleinste kamertje van het huis op (wc).

Hyperbool = iets op een overdrijvende manier zeggen (erger maken dan de werkelijkheid).
Meneer Biesheuvel staat al eeuwen op jullie te wachten!

Slide 8 - Slide

Stijlfiguren (3 havo en vwo)
Understatement = iets afzwakken, terwijl het in werkelijkheid erger is .(SPOTTEND)
De leraar gaf het uitmuntende werkstuk terug en zei: 'Geen onaardig stukje werk, Peter!'

Ironie = iets op een licht, spottende manier beschrijven (NIET KWETSEND - milde spot).
Je vindt het toch niet erg dat we al zijn begonnen, hè?

Sarcasme = harde, bijtende spot (gaat verder dan ironie).
Je moet vooral zó doorwerken, dan kom je er in ieder geval. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Huiswerk
Havo: opdr. 6 (H2): 1 - 6
Vwo:   extra uitleg
              opdr. 6 (H2): 5 - 7

Slide 11 - Slide

Stijlfiguren (aanvulling 3 vwo)
Paradox = schijnbare tegenstelling (gaat dieper dan de tegenstelling).
Velen eersten zullen de laatsten zijn.
Pleonasme = het herhalen van iets wat al in een woord staat.
witte sneeuw - naar het buitenland exporteren
Tautologie = twee synoniemen van elkaar noemen.
Het was weer pais en vree in dat land.
Retorische vraag = een vraag stellen waar de lezer geen antwoord op hoeft te geven (stiekem weet men dit namelijk al).
Zijn ze nou helemaal gek geworden? Mij om 3 uur 's nachts wakker bellen!

Slide 12 - Slide

Huiswerk
3 havo: opdr. 6 (H2): 1 - 6
3 vwo:   opdr. 6 (H2): 5 - 7

+ opdracht 1 van Gram. H2

Slide 13 - Slide