1.8 voltooide en onvoltooide tijd

werkwoordsvormen en werkwoordstijden
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

werkwoordsvormen en werkwoordstijden

Slide 1 - Slide

doelen
Ik kan het verschil tussen voltooide en onvoltooide tijd uitleggen.

Ik kan de zinnen benoemen in de tijden:
ott,ovt,vtt,vvt

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Grammaticale tijd
Onvoltooid tegenwoordige tijd-> Het is nog niet af en gebeurt nu
Onvoltooid verleden tijd tijd -> Het is nog niet af en gebeurde in het verleden
Voltooid tegenwoordige tijd -> Het is af en gebeurt nu
Voltooid verleden tijd -> Het is af en gebeurde in het verleden 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

In welke tijd staat het?
Instinctief voelen ze de verandering in luchtdruk.
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Voltooid verleden tijd

Slide 6 - Quiz

In welke tijd staat het?
Dat hebben ze van hun voorouders geërfd.
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Voltooid verleden tijd

Slide 7 - Quiz

In welke tijd staat het?
Bij zware buien stroomden hun holen soms vol.
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Voltooid verleden tijd

Slide 8 - Quiz

In welke tijd staat het?
Daarbij waren hun puppy's omgekomen
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Voltooid verleden tijd

Slide 9 - Quiz

In welke tijd staat het?
Bij dreigend onweer kiezen wolven weloverwogen een veiliger plek.
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Onvoltooid verleden tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Voltooid verleden tijd

Slide 10 - Quiz

doelen
Ik kan het verschil tussen voltooide en onvoltooide tijd uitleggen.

Ik kan de zinnen benoemen in de tijden:
ott,ovt,vtt,vvt

Slide 11 - Slide

Het lukt me nu om de grammaticale tijd aan te geven.
A
Altijd
B
Vaker wel dan niet
C
Vaker niet dan wel
D
Helemaal niet

Slide 12 - Quiz

Aan het werk
Maak van spelling paragraaf 11

Slide 13 - Slide