2.2 plantages en slavenwerk

Welk product werd niet op de plantages verbouwd?
A
Graan
B
Koffie
C
Thee
D
Indigo
1 / 28
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welk product werd niet op de plantages verbouwd?
A
Graan
B
Koffie
C
Thee
D
Indigo

Slide 1 - Quiz

Suriname was een Nederlandse Kolonie. Wat was het belangrijkste plantage product?
A
Suiker
B
Cacao
C
Katoen
D
Koffie

Slide 2 - Quiz

Wat is een plantage?
A
Grote landbouwbedrijven waar katoen, tabak of suikerriet verbouwt werd
B
een moestuintje
C
een plantenkas
D
een akkerbouw bedrijf voor suiker

Slide 3 - Quiz

Welke producten worden op een plantage verbouwd?
A
koffie- tabak - graan- mais
B
graan - mais - thee - tabak
C
suikerriet - thee - tabak - koffie
D
suikerriet - thee - mais - tabak - graan

Slide 4 - Quiz

Voor het werk op de plantage werden de tot slaaf gemaakten gebruikt. Wat is een slaaf?
A
Een slaaf is iemand die het eigendom is van iemand anders.
B
Een slaaf is iemand die arm is en zo wat bijverdient.
C
Een slaaf is iemand die vrijwilligerswerk doet.
D
Een slaaf is iemand die de plantage mooi maakt.

Slide 5 - Quiz

Welk begrip hoort bij de volgende betekenis: een groot landbouw bedrijf in een kolonie, waar slaven of dwang arbeiders meestal één product moeten verbouwen
A
Slavernij
B
Kolonie
C
Imperium
D
Plantage

Slide 6 - Quiz

Als landen heersen over andere landen om eraan te verdienen, noemen we dit....
A
handel.
B
kolonialisme.
C
plantage.
D
slavernij.

Slide 7 - Quiz

Wat betekent kolonialisme
A
als landen heersen over andere landen om er geld aan te verdienen
B
en grote groep mensen die bij elkaar horen
C
landen in een ander land
D
als landen heersen over andere landen.

Slide 8 - Quiz

Wat is de vraag van het volgende antwoord?
Antwoord: Als een land heerst over een buitenlands grondgebied met als doel daar geld aan te verdienen.
A
Wat is slavernij?
B
Wat is een plantage?
C
Wat is kolonialisme?
D
Wat is een bedrijf?

Slide 9 - Quiz

Het abolitionisme is een beweging die werd geleid door...
A
Voorstanders van de slavernij
B
Tegenstanders van de slavernij
C
De slaven zelf
D
Zowel A, B als C zijn goed

Slide 10 - Quiz

Welk land schaft als eerste de slavernij af?
A
Verenigde Staten
B
Nederland
C
Frankrijk
D
Verenigd Koninkrijk

Slide 11 - Quiz

Welk woord past NIET bij slavernij
A
Dwang
B
Martelen
C
Brandmerken
D
vrijheid

Slide 12 - Quiz

Het afschaffen van de slavernij gebeurde op 1 juli
A
1888
B
1889
C
1863
D
1876

Slide 13 - Quiz

Wat is slavernij?
A
Als één heerser over het hele volk regeert.
B
Als een persoon eigendom is van iemand anders.
C
Als een persoon werkt tegen een klein loon.

Slide 14 - Quiz

WIC is opgericht in
A
1702
B
1602
C
1721
D
1621

Slide 15 - Quiz

De WIC voer op
A
Indonesië
B
Suriname
C
Scandinavië
D
Amerika

Slide 16 - Quiz

Het belangrijkste handelsproduct van de WIC was
A
specerijen
B
katoen en tabak
C
slaven
D
zijde

Slide 17 - Quiz

De WIC voer naar
A
Zuid-Amerika
B
Azië
C
Scandinavië
D
Noord-Amerika

Slide 18 - Quiz

Wat is de betekenis van WIC
A
West Indie Compact
B
West Indische Compagnie
C
West Indianen Competitie
D
Woeste Indianen complot

Slide 19 - Quiz

Welke producten werden van Amerika naar Europa vervoerd door de WIC?
A
drank en textiel
B
wapens
C
slaven
D
Koffie, suiker

Slide 20 - Quiz

Wat was het hoofkantoor van de WIC in Afrika
A
Elmina (in Ghana)
B
Elvira (in Botswana)
C
Elriva (in Congo)
D
Elmira (op Saba)

Slide 21 - Quiz

In welk land ligt Fort Elmina?
A
Ghana
B
Kameroen
C
Ethiopië
D
Nigeria

Slide 22 - Quiz

Keti Koti is
A
Dat wij vieren dat de slavenhandel is afgeschaft
B
Dat wij vieren dat de slavenhandel is ingevoerd
C
Dat wij vieren dat de slavernij is afgeschaft
D
Dat wij vieren dat de slavernij is ingevoerd

Slide 23 - Quiz

De volgorde van de driehoekshandel is...
A
Afrika - Amerika - Europa
B
Europa -Afrika - Amerika - Europa
C
Amerika - Afrika - Europa - Amerika
D
Europa - Afrika - Europa -Amerika

Slide 24 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met driehoekshandel?
A
De handel tussen Afrika, Azië en Amerika.
B
De handel tussen Europa, Afrika en Amerika.
C
De handel tussen Europa, Azië en Amerika.
D
De handel tussen Antartica, Amerika en Afrika.

Slide 25 - Quiz

Transatlantische driehoekshandel hield in
A
Dat men luxeproducten ruilde voor slaven en die slaven ruilde voor tabak/koffie
B
Dat men in een driehoek van Willem van Oranje, Johan van Oldenbarneveld en Baltasar Gerards handel dreef
C
Dat men uit Japan goud haalde, dat verkocht in Indonesië , daar luxeproducten kocht en dit in Japan weer verkocht
D
Dat de VOC en WIC handelden met de Nederlandse overheid

Slide 26 - Quiz

De slaven waren bijna altijd Afrikanen

A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

1. Eigenaars van slaven waren Afrikanen.
2. De slaven kwamen bijna altijd uit Europa.

A
Beide zinnen zijn goed
B
Zin 1 is goed, zin 2 is fout
C
Beide zinnen zijn fout
D
Zin 1 is goed, zin 2 is goed

Slide 28 - Quiz