klas 2 les H16 H17

klas 2 - 5 januari
Wat gaan we doen vandaag?

  • huiswerk nakijken (H16 opdracht 1-4 blz. 67)
  • instructie H17 'functiewoorden'
  • opdrachten H17 maken
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

klas 2 - 5 januari
Wat gaan we doen vandaag?

  • huiswerk nakijken (H16 opdracht 1-4 blz. 67)
  • instructie H17 'functiewoorden'
  • opdrachten H17 maken

Slide 1 - Slide

antwoord vraag 1
 
In deze periode was voor het eerst de staatsvorm ‘democratie’ in gebruik. Beslissingen werden genomen in de Volksvergadering en rechtspraak werd gevoerd in jury’s van burgers. Om in deze velden succes te hebben, was het dus belangrijk dat je de leden van de Volksvergadering en de jury’s wist te overtuigen met jouw toespraak. Het is daarom logisch dat juist in deze tijd mensen gingen nadenken over hoe je anderen nou het best kunt overtuigen.

Slide 2 - Slide

antwoord vraag 2
 - Het eerste standpunt is dat retorica gaat over hoe je mensen het best kunt overtuigen van jouw
gelijk. Het gaat volgens deze overtuiging niet om gelijk hebben, maar om gelijk krijgen. 
Dat gelijk krijgen kan door middel van verschillende technieken, ook door slinkse trucs. 
De sofisten vertegenwoordigen dit standpunt. 
- Het tweede standpunt is dat waarheid het hoogste doel is. Door logisch redeneren kun je
proberen de waarheid te achterhalen. Dat is dan ook het doel van retorica. Socrates en Plato
vertegenwoordigen dit standpunt.
- Het derde standpunt is dat retorica een neutraal instrument is. Daarbij is het aan de spreker om daar op een integere manier gebruik van te maken en mensen niet vals te beïnvloeden.
Aristoteles vertegenwoordigt dit standpunt.

Slide 3 - Slide

antwoord vraag 3
 a Het belang van retorica hing bij de Grieken af van de staatsvorm. In een democratie was het
belangrijker om goed te kunnen spreken dan in een koninkrijk. In een democratie werden
besluiten genomen in een vergadering van burgers. In een koninkrijk werden alle besluiten
genomen door de koning en hadden burgers niets te zeggen. De beoefening van retorica had
daarom minder ‘nut’ in een koninkrijk.

b Retorica speelt in onze tijd een belangrijke rol in de politiek. Nederland is een democratie.
Besluiten worden genomen in het parlement (de Tweede Kamer), maar ook bijvoorbeeld in
gemeenteraden. Om hier in te komen, moet je verkozen worden. Politici moeten daarom mensen zien te overtuigen om op hen te stemmen. 

Slide 4 - Slide

antwoord vraag 4
 a Als je de voordracht niet goed is, komt je boodschap niet over. Dan maakt het verder niet uit hoe goed je boodschap is. Demosthenes had in zijn jeugd last van een spraakgebrek. Toen zal hij aan den lijve ondervonden hebben hoeveel invloed zijn voordracht had op het overbrengen van zijn boodschap.

b Door de kiezels werd het spreken nog moeilijker. Als het lukte om in die moeilijke conditie zijn
stem te gebruiken, dan zou het zeker lukken zonder de stenen in de mond.

Slide 5 - Slide

Bedenk drie hedendaagse beroepen waarvoor je retorica nodig hebt.

Slide 6 - Mind map

H17 'functiewoorden'
doel: Je leert wat functiewoorden zijn en hoe ze je helpen om de structuur van een tekst te herkennen.

Elke tekst heeft een standaard tekststructuur (opbouw).

Slide 7 - Slide

Uit welke delen bestaat een tekst over het algemeen?

Slide 8 - Mind map

H17
tekststructuur: inleiding - kern (middenstuk) - slot

Slide 9 - Slide

alinea's
  • Zinnen die bij elkaar horen staan samen in een alinea.

  • Alinea’s in een tekst volgen elkaar in een logische volgorde op.

  • Elke alinea bevat een kernzin. Deze zin staat aan het begin of het eind van de alinea.

Slide 10 - Slide

functiewoorden
  • Een functiewoord kondigt de functie van een tekstdeel of alinea aan.(Wat kun je als lezer in dat tekstdeel verwachten?)
 ‘Het eerste argument hiervoor…’

  • Een functiewoord staat meestal in de eerste zin van een alinea.
  • Niet iedere alinea bevat een functiewoord. Die moet je dan zelf bedenken.


Slide 11 - Slide

voorbeelden van functiewoorden
  • argument
  • aanleiding
  • voorbeeld
  • afweging
  • anekdote
  • constatering
  • definitie
  • gevolg
  • nuancering (verduidelijken door meer details te geven)
  • oplossing
  • verklaring

Slide 12 - Slide

opdracht 1
In welk deel van de tekst (inleiding, kern slot) verwacht je onderstaande zin:
a. En daarom raad ik iedereen aan om meer televisie te kijken.
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 13 - Quiz

opdracht 1
In welk deel van de tekst (inleiding, kern slot) verwacht je onderstaande zin:
b. Televisiekijken biedt bovendien de broodnodige ontspanning.
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 14 - Quiz

opdracht 1
In welk deel van de tekst (inleiding, kern slot) verwacht je onderstaande zin:
c. Het moge duidelijk zijn: televisiekijken is de beste invulling van je vrije tijd.
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 15 - Quiz

opdracht 1
In welk deel van de tekst (inleiding, kern slot) verwacht je onderstaande zin:
d. Zullen onze kleinkinderen nog weten wat een televisie is?
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 16 - Quiz

opdracht 1
In welk deel van de tekst (inleiding, kern slot) verwacht je onderstaande zin:
e. Voor velen zal het een bekend gevoel zijn: zoveel kanalen en toch zo weinig leuke programma's op tv.
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 17 - Quiz

opdracht 1
In welk deel van de tekst (inleiding, kern slot) verwacht je onderstaande zin:
f. Toch is het misschien te kort door de bocht om te zeggen dat er geen goede televisie meer wordt gemaakt.
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 18 - Quiz

aan de slag
Maak nu opdracht 2 en 3 op blz. 71

Slide 19 - Slide

antwoorden opdracht 2 en 3
a gevolg
b nuancering
c oplossing
d oorzaak
e voorbeeld
f afweging
3 a
inleiding: alinea 1
kern: alinea 2 en 3
slot: alinea 4

b alinea 1: aanleiding
alinea 2: analyse
alinea 3: uitleg
alinea 4: advies

c Bijvoorbeeld: De tekst ‘Moet je niezen? Niet tegenhouden!’ gaat over waarom het gevaarlijk is om je nies in te houden. 

Slide 20 - Slide

huiswerk voor de volgende les
Lees de tekst op blz. 72 en maak de opdrachten 6 en 7 op blz. 73.
Bestudeer de woorden op blz. 73 en kies ten minste 5 woorden uit die je lastig vindt. Schrijf deze woorden met de betekenis achterin je schrift.

Slide 21 - Slide