Oefening paragraaf 6 en 7

Samenvatting maken par. 6 en 7
Paragraaf 6   Wat moet erin in ieder geval in staan?

Wat is noodhulp, structurele hulp, gebonden hulp, ongebonden hulp en bilaterale hulp. Gevolgen afschaffing invoerrechten voor Europa en Ontwikkelingslanden.  

Paragraaf 7
Fairtrade (wat is dat?) en Microkrediet.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Samenvatting maken par. 6 en 7
Paragraaf 6   Wat moet erin in ieder geval in staan?

Wat is noodhulp, structurele hulp, gebonden hulp, ongebonden hulp en bilaterale hulp. Gevolgen afschaffing invoerrechten voor Europa en Ontwikkelingslanden.  

Paragraaf 7
Fairtrade (wat is dat?) en Microkrediet.

Slide 1 - Slide

Paragraaf 6

Slide 2 - Slide

Is de bouw van een ziekenhuis noodhulp of structurele hulp?
A
noodhulp
B
structurele hulp

Slide 3 - Quiz

Gebonden hulp
Inkomen per hoofd van de bevolking 
Noodhulp
Ontwikkelingslanden
Structurele hulp
De oorzaak van het ene probleem is een gevol van een ander probleem. Met hulp van buitenaf kan het worden doorbroken.
Landen met een grote economische achterstand op rijke westerse landen
Hulp in noodsituaties, zoals geven van voedsel, medicijnen. Met als doel op korte termijn de mensen te laten overleven
Vicieuze cirkel
Hulp aan ontwikkelingslanden om de oorzaken van armoede te bestrijven en de landen economisch zelfstandig te maken. Deze hulp is gericht op lange termijn
Hulp aan een ontwikkelingsland waarbij voorwaarden aan die hulp gesteld worden
Het gemiddelde inkoper per inwonter van een land

Slide 4 - Drag question

Noodhulp is ....
A
voor korte tijd.
B
voor langere tijd.

Slide 5 - Quiz

Dit is een
voorbeeld van
A
noodhulp
B
structurele hulp

Slide 6 - Quiz

Hieronder staan drie zinnen waarin een woord ontbreekt.

- Hulp waar bewoners blijvend iets aan hebben, heet [..1..].
- Hulp waar mensen korte tijd iets aan hebben, heet [..2..].
- Bij een hongersnood is [..3..] nodig.

Welke woorden moeten staan bij 1, 2 en 3?
A
1 = structurele hulp, 2 = noodhulp, 3 = structurele hulp
B
1 = structurele hulp, 2 = noodhulp, 3 = noodhulp
C
1 = noodhulp, 2 = structurele hulp, 3 = noodhulp
D
1 = noodhulp, 2 = structurele hulp, 3 = noodhulp

Slide 7 - Quiz

Hulp die een blijvende oplossing biedt voor een ontwikkelingsland heet
A
gebonden hulp
B
structurele hulp
C
noodhulp

Slide 8 - Quiz

Wanneer een land hulp biedt aan een ontwikkelingsland en voorwaarden stelt aan die hulp, noem je ook wel?
A
Gebonden hulp
B
Bilaterale hulp
C
Noodhulp
D
Structurele hulp

Slide 9 - Quiz

Contingentering is …
A
een exportbeperking. Er mag een maximum aantal producten worden geëxporteerd
B
een vorm van gebonden hulp aan ontwikkelingslanden
C
een importquota. Er mag een maximum aantal producten worden ingevoerd
D
een vorm van exportsubsidie

Slide 10 - Quiz

Ruben meldt zich bij een hulporganisatie om als vrijwilliger Engelse les te
geven aan kinderen. De hulporganisatie biedt de Engelse lessen gratis
aan. Ruben hoopt zo de kinderen een betere toekomst te kunnen bieden.
Wat biedt de hulporganisatie via Ruben?
A
een vorm van gebonden hulp
B
een vorm van noodhulp
C
een vorm van ontwikkelingssamenwerking

Slide 11 - Quiz

De Wereldwinkel verkoopt producten uit ontwikkelingslanden. Een ‘eerlijke’ prijs is een prijs waarbij de producent uit een ontwikkelingsland zoveel krijgt betaald als hij nodig heeft om van te leven én om weer eenzelfde product te maken. De Wereldwinkels werken samen met Oxfam-Novib, een ontwikkelingsorganisatie.
Welke vorm van hulp bieden wereldwinkels aan ontwikkelingslanden?
A
gebonden hulp
B
noodhulp
C
structurele hulp

Slide 12 - Quiz

Paragraaf 7

Slide 13 - Slide

Microkrediet
Een lening voor kleine ondernemers in ontwikkelingslanden

Slide 14 - Slide

Microkrediet
- Niet lenen bij banken
- Gegeven door hulporganisaties
- Gunstige voorwaarden (lage rente, lange periode -> soms kwijtgescholden)

Slide 15 - Slide

Max Havelaar strijd tegen armoede in ontwikkelingslanden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Sommige hulporganisaties geven microkredieten aan ondernemers. Wat is een microkrediet?
A
Geld om eten te kopen
B
Een ongunstige lening die terug betaald moet worden
C
Een hele kleine lening aan een ondernemer
D
Hulporganisaties doen dit niet

Slide 17 - Quiz

Fairtrade is een keurmerk, waarvoor staat Fairtrade
A
Eerlijke betaling werknemers
B
Duurdere prijzen
C
Eerlijke milieu normen
D
Lekkerder eten

Slide 18 - Quiz

Wat is geen kenmerk van ontwikkelingslanden?

A
voldoende geld
B
veel analfabetisme
C
weinig onderwijs
D
veel armoede

Slide 19 - Quiz

Wat is géén oorzaak van armoede?
A
Politieke stabiliteit
B
Slechte infrastructuur
C
Protectiemaatregelen
D
Grote schulden

Slide 20 - Quiz