10/10 metonymie en synesthesie

Metonymie en synesthesie


1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Metonymie en synesthesie


Slide 1 - Slide

Planning
  • Lesdoel
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie- zelfstandig in stilte werken 
  • Verlengde instructie - in stilte werken 
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kun je uitleggen wat metonymie en synesthesie betekenen;

  • heb je geoefend met het herkennen en benoemen van de metonymie en de synesthesie.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Slide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wat is het verschil tussen ironie en sarcasme?
A
Sarcasme is een vorm van compliment
B
Er is geen verschil
C
Ironie is altijd grappig
D
Sarcasme is een bijtende, spottende vorm van ironie.

Slide 6 - Quiz

Wat is een eufemisme?
A
Stijlfiguur waarmee je iets overdrijft
B
Stijlfiguur waarmee je iets benadrukt
C
Stijlfiguur waarmee je iets mooier, leuker en minder erg maakt.
D
Stijlfiguur waarmee je iets erger, lelijker en slechter maakt

Slide 7 - Quiz

Nieuwe lesstof

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen
Pak je VIP en noteer:
Maken: blz. 100, Taal,  paragraaf 5 beeldspraak, opdracht 1 en 2
+ nakijken werk vorige les en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je na het nakijken niet begreep!

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Opdracht:
Bekijk de volgende video en let op de beeldspraak die gebruikt wordt.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Welke beeldspraak hoorde
je in de video?
Schrijf ze op.

Slide 14 - Mind map

Slide 15 - Video

Lees de volgende zinnen
  • Sven Kramer won afgelopen jaar drie keer goud
  • Voordat ik met de les begin moet ik altijd even de koppen (of neuzen) tellen
  • Nederland maakte 3-1 tegen Duitsland
  • Hij heeft een groot hart
  • De vrouwen staan in vuur en vlam
  • Wij hebben volgens de Van Dale een echte Van Gogh in ons huis hangen

Slide 16 - Slide

Metonymie
Misschien klinken de volgende voorbeelden nog helemaal niet zo gek en weet je al welke beeldspraak er in de dik gedrukte woorden zitten. Hieronder de uitleg.

  • Goud (beeld) staat voor een gouden medaille (object)
  • Koppen of neuzen (beeld) tellen: de mensen (object) tellen
  • Nederland/Duitsland: (beeld) de voetballers van het Nederlandse team (object), de voetballers van het Duitse team (object)
  • Groot hart (beeld): hij is vrijgevig/goed gezind (object)
  • In vuur en vlam(beeld): ze zijn verliefd/opgewonden (object)
  • Van Dale (beeld): het woordenboek dat Van Dale (object) heet
  • Van Gogh (beeld): het schilderij van Van Gogh (object) (niet van Gogh zelf)

Slide 17 - Slide

Conclusie
Je zegt met het nieuwe begrip dus iets wat samenhangt met het bedoelde begrip. 

Zo is bij “koppen”, de kop een onderdeel van een mens. 
En bij de Van Gogh wordt natuurlijk niet de man zelf bedoeld, maar wordt de naam gezegd om de samenhang met het schilderij aan te duiden.

Slide 18 - Slide

Metonymie
Het woord metonymie is afkomstig uit het Grieks en betekent letterlijk ‘’een verandering van naam’’. 
Hierbij kun je dus denken aan ‘’betekenisverschuiving’’. 
Een metonymie valt onder het thema stijlfiguur en is een soort beeldspraak. Je zegt dan niet meteen wat je bedoelt, maar je gebruikt een woord dat daar mee samenhangt. 
Het nieuwe begrip roept dan het bedoelde begrip op. Dat klinkt allemaal een beetje ingewikkeld, maar we leggen het nog eens uit met de volgende voorbeeld. Let op: de dikgedrukte woorden drukken eigenlijk dus iets anders uit:


Slide 19 - Slide

Metonymie
Je zegt met het nieuwe begrip (beeld iets wat samenhangt met het bedoelde begrip (object)

Zo is bijvoorbeeld “goud”, de eerste prijs en koppen/neuzen, het aantal mensen.

  • Goud (beeld) staat voor een gouden medaille (object)
  • Koppen of neuzen (beeld) tellen: de mensen (object) tellen
  • Nederland/Duitsland: (beeld) de voetballers van het Nederlandse team (object), de voetballers van het Duitse team (object)
  • Groot hart (beeld): hij is vrijgevig/goed gezind (object)
  • In vuur en vlam(beeld): ze zijn verliefd/opgewonden (object)
  • Van Dale (beeld): het woordenboek dat Van Dale (object) heet
  • Van Gogh (beeld): het schilderij van Van Gogh (object) (niet van Gogh zelf)

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Wat is een voorbeeld van metonymie?
A
Fris en fruitig opstaan
B
De ronde cirkel
C
Oranje wint de beker!
D
Mijn Nike's zijn vies.

Slide 22 - Quiz

Synesthesie
Synesthesie is het verbinden van  de zintuigen (smaak, geur, aanraking, zicht, gehoor) met sensaties (liefde, haat, tederheid, woede, plezier, onverschilligheid, enz.) 

Synesthesie kan worden gezien als een bijzondere vorm van de metafoor

Slide 23 - Slide

Metafoor (= geen lesstof)
Een vergelijking zonder verbindingswoord en zonder object
(Een metafoor is een vergelijking zonder het woordje 'als'. )

Voorbeeld:
Als student woonde ik in een zwijnenstal.

Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn ook vaak metaforen
Voorbeeld:
Daar komt de aap uit mouw.

Slide 24 - Slide

Metafoor (= geen lesstof)
"Je kamer is net een zwijnenstal."   = kamer is vies
"Ik drink een bak rioolwater.'  = koffie is vies
'Liefde maakt blind." = je ziet sommige dingen niet als je van iemand houdt.
--> verschil: geen verbindingswoord en je moet zelf bedenken wat er met zwijnenstal benoemd wordt.
Beeld wordt genoemd, object ontbreekt (in dit geval bv: moeten aan steeds hogere eisen voldoen)
In een metafoor ontbreekt altijd het verbindingswoord en daarnaast blijft de overeenkomende eigenschap meestal impliciet.
Een metafoor heeft vaak de volgende structuur:
A is B.


Slide 25 - Slide

voorbeeld synesthesie
koude blik : koud: voelen - blik: kijken

Schreeuwende kleuren
De zoete geur van succes.
Bittere woorden
Warme stem.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Welke van deze voorbeelden is GEEN synesthesie?
A
Het voelen van een zachte sfeer
B
Het zien van kleuren bij muziek
C
Het ruiken van geluiden
D
Het proeven van vormen

Slide 28 - Quiz

Wat is het voorbeeld van synesthesie in de zin: 'De bittere pil was een teleurstelling'?
A
Het zien van kleuren bij muziek
B
Het ruiken van geluiden
C
Het ervaren van smaak bij het woord 'bitter'
D
Het proeven van vormen

Slide 29 - Quiz

Werk voor deze  les + huiswerk: 
    Klaar = in STILTE lezen
    Pak je VIP en noteer:
    Maken: blz. 100, Taal, paragraaf 5 beeldspraak, opdracht 1 en 2
    + nakijken werk vorige les en verbeteren met een andere kleur!
    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je na het nakijken niet begreep!

    Slide 30 - Slide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • kun je uitleggen wat metonymie en synesthesie betekenen;

    • heb je geoefend met het herkennen en benoemen van de metonymie en de synesthesie.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 31 - Slide

    Welke van de volgende voorbeelden is een metonymie?
    A
    De kroon heeft besloten om nieuwe maatregelen in te voeren.
    B
    De zon schijnt fel vandaag.
    C
    De kat ligt graag in de zon.
    D
    De bloemen bloeien in de lente.

    Slide 32 - Quiz

    Wat is een synesthesie?
    A
    Menselijke eigenschappen geven aan een levenloos object.
    B
    Waarnemingen van twee verschillende zintuigen met elkaar gecombineerd
    C
    Een verzachtende uitdrukking gebruiken

    Slide 33 - Quiz

    Ik kan uitleggen wat metonymie en synesthesie betekenen.
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 34 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 35 - Open question

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 36 - Open question