Het meewerkend voorwerp vind je door de onderstaande vraag te stellen. De stukjes die onderstreept zijn moet jezelf invullen.
Aan/voor + wie of wat + persoonsvorm + onderwerp + lijdend voorwerp + rest van de werkwoorden?
Voorbeeld:
Het hondje wilde de bal aan zijn baasje geven.
1. Wilde het hondje de bal aan zijn baasje geven? - Persoonsvorm: wilde
2. Wilde | het hondje | de bal | aan zijn baasje | geven.
3. Wie of wat + wilde + geven? - Onderwerp: Het hondje
4. Zoek alle werkwoorden op: - Werkwoordelijk gezegde: wilde geven
5. Wie of wat + wilde + het hondje + geven? - Lijdend voorwerp: de bal
6. Aan/ voor wie of wat + wilde + het hondje + de bal + geven? - meewerkende voorwerp: aan zijn baasje