Rekenquiz

REKENQUIZ
Eind 5
1 / 31
next
Slide 1: Slide
RekenenBasisschoolGroep 5,6

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

REKENQUIZ
Eind 5

Slide 1 - Slide

Het circus geeft 2 extra voorstellingen.

Voor de voorstelling van maandag zijn nog 125 kaarten te koop.
Voor de voorstelling van woensdag zijn nog 175 kaarten.

Hoeveel kaarten zijn dat samen?
A
400
B
250
C
350
D
300

Slide 2 - Quiz


Bij een sportwedstrijd zijn vier kleedkamers.
Jaap heeft startnummer 348.
Naar welke kleedkamer moet Jaap?
A
0 - 249
B
250 - 499
C
500 - 749
D
750 - 999

Slide 3 - Quiz


Bij welke pijl hoort
het getal 550?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 4 - Quiz


Bij welke pijl hoort
het getal 505?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 5 - Quiz


Bij welke pijl hoort
het getal 490?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 6 - Quiz


Hoe laat is het op deze klok?
A
5 over 12
B
11 voor 12
C
12 over 11
D
5 voor 12

Slide 7 - Quiz


Hoe laat is het op deze klok?
A
10 over 2
B
5 voor half 10
C
5 voor half 2
D
10 over 10

Slide 8 - Quiz


Welk van deze getallen ligt op de getallenlijn het dichtst bij 50?
A
47
B
55
C
45
D
51

Slide 9 - Quiz


Welk van deze getallen ligt op de getallenlijn
het dichtst bij 140?
A
104
B
134
C
149
D
200

Slide 10 - Quiz


Waar is foto 1 gemaakt?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 11 - Quiz


Waar is foto 3 gemaakt?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 12 - Quiz


Deze slee is 350 jaar oud.

4 kinderen raden hoe oud de slee is.

Welk kind raadt het dichtst bij het goede antwoord?
A
334
B
369
C
400
D
250

Slide 13 - Quiz


750 tot en met 850 naar de start

Welke van deze 6 atleten moet nu naar de start?
A
nummer 749
B
nummer 670
C
nummer 765
D
nummer 865

Slide 14 - Quiz


Slager Ham verkoopt 3 soorten worst.

Hoeveel worsten zijn dit samen?
A
198
B
200
C
203
D
179

Slide 15 - Quiz


130 - 35 =
A
100
B
90
C
95
D
130

Slide 16 - Quiz

Janne koopt 7 kauwgomballen.

Hoeveel cent moet ze betalen?
A
70 cent
B
140 cent
C
150 cent
D
105 cent

Slide 17 - Quiz

Jans koopt 9 speelgoedautootjes.

Hoeveel cent moet ze betalen?
A
90 cent
B
225 cent
C
200 cent
D
250 cent

Slide 18 - Quiz

Pelle koopt een hek van 1 m.

Hij zaagt een stuk van 45 cm van het hek.

Hoeveel cm houdt hij over?
A
45 cm
B
1 m en 45 cm
C
55 cm
D
65 cm

Slide 19 - Quiz

Pim koopt een hek van 2 m.

Hij zaagt een stuk van 50 cm van het hek.

Hoeveel cm houdt hij over?
A
150 cm
B
250 cm
C
100 cm
D
50 cm

Slide 20 - Quiz


60 : 5 =
A
10
B
15
C
5
D
12

Slide 21 - Quiz


72 : 6 =
A
12
B
14
C
13
D
11

Slide 22 - Quiz


91 : 7 =
A
10
B
14
C
13
D
12

Slide 23 - Quiz

Op de hele school zitten 204 kleuters.
Er gaan 197 kleuters naar het kabouter pad.
Hoeveel kleuters gaan er niet mee?
A
7
B
403
C
304
D
197

Slide 24 - Quiz


Lou reist met de bus van Veghel naar Volkel?

Hoeveel minuten duurt de busreis?
A
20 minuten
B
40 minuten
C
60 minuten
D
100 minuten

Slide 25 - Quiz


Loet reist met de bus van Veghel naar Odiliapeel?

Hoeveel minuten duurt de busreis?
A
27 minuten
B
47 minuten
C
67 minuten
D
107 minuten

Slide 26 - Quiz


4 x 15 =
A
60
B
20
C
40
D
100

Slide 27 - Quiz


Dit is het geld van Lee.

Hoeveel is dit bij elkaar?
A
1 euro en 5 cent
B
1 euro en 95 cent
C
2 euro en 20 cent
D
2 euro

Slide 28 - Quiz


Dit is het geld van Loetje.

Hoeveel is dit bij elkaar?
A
2 euro en 5 cent
B
1 euro en 95 cent
C
2 euro en 25 cent
D
3 euro en 5 cent

Slide 29 - Quiz


Anne trakteert 29 kinderen op een ijsje op haar verjaardag.
In een doos zitten 9 ijsjes.

Hoeveel dozen heeft zij nodig?
A
5
B
3
C
4
D
9

Slide 30 - Quiz


15 + 15 + 15 + 15 =
A
40
B
60
C
90
D
20

Slide 31 - Quiz