This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Today:
- relative pronouns
- passive
Slide 1 - Slide
Relative pronouns
who, whose, whom, which
Verwijzen naar eerder genoemde personen, dieren of dingen.
Gebruiken wanneer je meer informatie geeft of deze personen, dieren of dingen.
Nederlands: dat, die, wie, wat, welke
Slide 2 - Slide
relative pronouns - personen
who (die / dat) The girl who fell of stage was my classmate.
whose (wiens / wier = van wie // kan ook voor dingen) He is the boy whose iPhone I found. That book, whose title was: Harry Potter, was a great read!
whom (wie) Alleen achter een voorzetsel. They are my best friends, some of whom I have known for years.
Slide 3 - Slide
relative pronouns - dieren / dingen
which (wat / dat, welke)
I dropped my iPhone, which was brand new.
Slide 4 - Slide
informatie verplicht - GEEN komma
Silvia is the girl who I have loved for many years now.
Men who steal are thieves.
The house which has a blue roof is being painted.
The man whose car was stolen is screaming loudly.
voor WHO en WHICH mag je ook THAT gebruiken = info verplicht
Slide 5 - Slide
niet verplicht - KOMMA
My father, who is 45, works as a teacher.
= extra informatie
Slide 6 - Slide
who, which and that
'that' kun je gebruiken in plaats van who en which.
Alleen als de bijzin (deel met that) nodig is om zin te begrijpen.
Slide 7 - Slide
Fill in the gap: My best friend, ...'s got a serious infection, has warned us about tattoos.
A
who
B
whose
C
whom
D
which
Slide 8 - Quiz
Fill in the gap: Derek's ashamed of his dog, ... peed on the kitchen floor.
A
who
B
whose
C
whom
D
which
Slide 9 - Quiz
Fill in the gap: He got angry with Marge, ... face was red because she was laughing.
A
who
B
whose
C
whom
D
which
Slide 10 - Quiz
Fill in the gap: I thanked my team, one of ... helped me stand up after I tripped.
A
who
B
whose
C
whom
D
which
Slide 11 - Quiz
Can you replace who with that in this sentence?
The girl who made the blunder is my best friend.
A
yes
B
no
Slide 12 - Quiz
Can you replace who with that in this sentence?
I just stared at Fred, who had spilled ketchup all over his shirt.
A
yes
B
no
Slide 13 - Quiz
Never replace when...
...who or which are written right after a comma (,).
✔️ I just stared at Fred, who ...
❌ I just stared at Fred, that ...
Slide 14 - Slide
The Passive (herhaling)
Slide 15 - Slide
Wat is een passieve zin?
Een zin waarin het onderwerp iets ondergaat, dus zelf NIKS doet, bijvoorbeeld:
De tas werd gekocht
Slide 16 - Slide
Hoe ziet de passive eruit?
Een vorm van TO BE (en die betekent hier: WORDEN)
gevolgd door een voltooid deelwoord (werkwoord + ed, of het 3e rijtje van de onregelmatige werkwoorden)
Slide 17 - Slide
Hoe maak je een zin passief?
KIJK GOED NAAR DE ACTIEVE ZIN (bv. I open the door)
WAT IS HET LIJDEND VOORWERP OF MEEWERKEND VOORWERP?
DIT WORDT HET ONDERWERP VAN DE LIJDENDE ZIN
VOORBEELD: I OPEN THE DOOR
LIJDEND VOORWERP: THE DOOR
Slide 18 - Slide
Pak alvast je tweede device!
Slide 19 - Slide
STAP 1: Wat is het lijdend voorwerp in deze zin: I press the button
Slide 20 - Open question
THE BUTTON wordt dan het onderwerp in de passieve zin
Slide 21 - Slide
Stap 2: Bepaal de tijd waar de zin in staat
Slide 22 - Slide
In welke tijd staat de zin: I press the button
A
Past simple
B
present simple
Slide 23 - Quiz
De actieve en de passieve zin moeten in dezelfde tijd staan, in dit geval de present simple
Slide 24 - Slide
I press the button
Je hebt nu het onderwerp van de passieve zin bepaald:
THE BUTTON
En de tijd waarin deze zin staat is: de present simple
De vorm van TO BE moet in dit geval in de present simple staan
Slide 25 - Slide
Welke vorm van to be heb je nodig voor de passive van I PRESS THE BUTTON? The button..
A
Is
B
Are
C
Am
Slide 26 - Quiz
De laatste stap: de vorm van to be wordt gevolgd door het voltooid deelwoord van de persoonsvorm/het hoofdwerkwoord van de actieve zin, in dit geval wordt press PRESSED
Slide 27 - Slide
Active: I press the button
Passive: the button is pressed by me
Slide 28 - Slide
De stappen
1. Bepaal het lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp van de actieve zin
2. Bepaal de tijd van de actieve zin. De vorm van TO BE moet in deze tijd staan
3. Volg de vorm van to be door het voltooid deelwoord van de persoonsvorm van de ACTIEVE zin (ww + ed of 3e rijtje)