De Balans

Wat is een Balans?
A
Een overzicht van de bezittingen en schulden van een onderneming.
B
Een lijst waarop de bezittingen van een onderneming staan.
C
Een overzicht van de bezittingen, de schulden en het EV van een bedrijf op één bepaald moment.
1 / 18
next
Slide 1: Quiz
BedrijfsadministratieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat is een Balans?
A
Een overzicht van de bezittingen en schulden van een onderneming.
B
Een lijst waarop de bezittingen van een onderneming staan.
C
Een overzicht van de bezittingen, de schulden en het EV van een bedrijf op één bepaald moment.

Slide 1 - Quiz

Waarom is de totaaltelling van de debetzijde van een balans altijd gelijk aan de totaaltelling van
de creditzijde?

Slide 2 - Open question

4. Wat is de volgorde waarin je de debetzijde van een balans moet indelen?
A
vlotte activa – vaste activa - liquide middelen.
B
vaste activa – vlottende activa
C
vaste activa – vlottende activa – liquide middelen.
D
vlottende activa – vaste activa.

Slide 3 - Quiz

5. Wat is de volgorde waarin je de creditzijde van een balans moet indelen?
A
Eigen vermogen – langlopende schulden - kortlopende schulden.
B
Kortlopende schulden- langlopende schulden – eigen vermogen.
C
Langlopende schulden – eigen vermogen – kortlopende schulden.

Slide 4 - Quiz

4. Staan de passiva altijd aan de debetzijde of de creditzijde op de balans?
A
De passiva staat altijd aan de debetzijde op de balans.
B
De passiva staat altijd aan de creditzijde op de balans.
C
Geen van beide.

Slide 5 - Quiz

Voorraad goederen is een vlottende activa
A
Juist
B
Onjuis

Slide 6 - Quiz

Wanneer spreekt men van kort vreemd vermogen ?
A
Kort vreemd vermogen zijn leningen (schulden) met een looptijd korter dan 1 jaar
B
Kort vreemd vermogen zijn leningen (schulden) met een looptijd korter dan 1 maand
C
Kort vreemd vermogen zijn leningen (schulden) met een looptijd langer dan 1 jaar

Slide 7 - Quiz

Het geldbedrag dat eigena(a)r(en) in het eigen bedrijf geïnvesteerd hebben noemt men:
A
Vreemd Vermogen
B
Passiva
C
Activa
D
Eigen vermogen

Slide 8 - Quiz

Hoe worden alle schulden bij elkaar ook wel genoemd?
A
Passiva
B
Het vreemd vermogen
C
Crediteuren
D
Debiteuren

Slide 9 - Quiz

Er is sprake van ontvangen leverancierskrediet als:
A
Een onderneming bij zijn leveranciers op rekening heeft gekocht.
B
Een onderneming geld tegoed heeft van zijn klanten.
C
Een onderneming goederen contant verkoopt.

Slide 10 - Quiz

Er is sprake van ontvangen afnemerskrediet als:
A
Een onderneming geld tegoed heeft van zijn Leverancier.
B
Een onderneming goederen op rekening heeft gekocht.
C
Een onderneming geld tegoed heeft van zijn klanten.

Slide 11 - Quiz

Factuur ontvangen van Nike van
€ 1.400 voor geleverde trainingspakken.
A
Debiteuren + € 1400 Voorraad goederen + €1400
B
Voorraad goederen + €1400 Kas - € 1400
C
Crediteuren + € 1400 Voorraad goederen + €1400
D
Crediteuren - € 1400 Voorraad goederen + €1400

Slide 12 - Quiz

Verkocht op rekening voetbalshirts aan UNA € 900. De inkoopprijs van de shirts bedroeg € 480
A
Crediteuren + € 900 Voorraad goederen + € 480 Eigen vermogen + € 420
B
Debiteuren + € 900 Voorraad goederen - € 480 Eigen vermogen + € 420
C
Kas + € 900 Voorraad goederen - € 480 Eigen vermogen + € 420
D
Crediteuren - € 900 Voorraad goederen + € 480 Eigen vermogen + € 420

Slide 13 - Quiz

Ontvangen per Rabobank van sportvereniging UNA € 900
A
Rabobank + € 900 Debiteuren - € 900
B
Rabobank - € 900 Crediteuren - € 900
C
Rabobank + € 900 Kas - € 900

Slide 14 - Quiz

Creditnota verzonden voor Terugontvangen goederen € 470.
De inkoopprijs bedroeg € 210
A
Crediteuren - € 470 Voorraad goederen + € 210 Eigen vermogen - € 260
B
Debiteuren - € 470 Voorraad goederen + € 210 Eigen vermogen - € 260
C
Debiteuren - € 210 Voorraad goederen + € 470 Eigen vermogen - € 260
D
Crediteuren - € 470 Voorraad goederen + € 470

Slide 15 - Quiz

Creditnota ontvangen van Boss bv voor teruggestuurde T-shirts. Het bedrag is € 150
A
Crediteuren - € 150 Voorraad goederen + € 150
B
Debiteuren - € 150 Voorraad goederen + € 150
C
Kas - € 150 Voorraad goederen + € 150

Slide 16 - Quiz

Contant betaald de kosten van de etaleur € 240
A
Crediteuren - € 240 Voorraad goederen + € 240
B
Kas - € 240 Eigen vermogen + € 240
C
Kas - € 240 Etaleurkosten - € 240
D
Kas - € 240 Eigen vermogen - € 240

Slide 17 - Quiz

De contante winkelverkopen in week 5 bedragen
€ 12.000. De inkoopprijs van de weekopbrengst is
€ 5.100 .
A
Kas - € 12000 Voorraad goederen + € 5100 Eigen vermogen - € 690
B
Kas + € 12000 Voorraad goederen + € 5100 Eigen vermogen - € 690
C
Debiteuren + € 12000 Voorraad goederen - € 5100 Eigen vermogen + € 690
D
Kas + € 12000 Voorraad goederen - € 5100 Eigen vermogen + € 690

Slide 18 - Quiz