20/02, Fictie - begrippen I

Fictie
planning:

- HUN t/m HS 32
- begrippen fictie
- examentekst

HW:
- HUN t/m HS 31
- inleveren opdracht 6
- examenopdracht af
BV taalvaardigheid:
- leesvaardigheid
BS:
- mentale gezondheid
- social media
leerdoelen:

- Ik ken de begrippen fictie
- Ik kan de begrippen toepassen op de door mij gelezen boeken (en de gekeken film)
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Fictie
planning:

- HUN t/m HS 32
- begrippen fictie
- examentekst

HW:
- HUN t/m HS 31
- inleveren opdracht 6
- examenopdracht af
BV taalvaardigheid:
- leesvaardigheid
BS:
- mentale gezondheid
- social media
leerdoelen:

- Ik ken de begrippen fictie
- Ik kan de begrippen toepassen op de door mij gelezen boeken (en de gekeken film)

Slide 1 - Slide

HUN
1. Leg uit waarom Seth zo woedend is als Emilia bij het orkaanasiel aankomt?

2. Waarom wil Seth niet dat Abby over hun vader praat?

3. Uiteindelijk lukt het Emilia om Seth aan het praten te krijgen. Wat vertelt hij over zijn vader?

Slide 2 - Slide

Genre
Genre is een verzameling van verhalen die tot dezelfde soort horen. Voorbeelden van genres:
  • avonturenroman;
  • historische roman;
  • liefdesroman;
  • oorlogsroman;
  • psychologische roman;
  • science fiction.

BV:
- leesvaardigheid

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Tijd
Hoe verloopt het verhaal?
  • chronologisch;
    - van begin naar eind
  • voorgeschiedenis;
    - midden in het verhaal
  • niet-chronologisch;
    - van eind naar begin

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Eind
Een verhaal kan op twee manieren eindigen:
  • gesloten;
    - het verhaalprobleem is opgelost
  • open;
    - sommige zaken zijn nog niet opgelost (zelf invullen)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Personage - hoofdpersoon
  • je weet wat hij denkt en voelt;
  • je weet wat zijn karaktereigenschappen zijn;
  • hij maakt een karakterontwikkeling door.
    - round characters!


Slide 9 - Slide

Personage - bijpersoon
  • je weet gedachten en gevoelens niet;
  • ze veranderen niet;
  • ze reageren vaak voorspelbaar.
    - flat characters!

Slide 10 - Slide

Perspectief
Een schrijver kiest een perspectief van waaruit hij het verhaal vertelt:
  • vertelstandpunt eerste persoon:
    ik-persoon / gedachten / niet de auteur
  • vertelstandpunt derde persoon:
    één van de personages / gedachten
  • wisselend perspectief:
    meerdere personages / gedachten / meerdere belevenissen

Slide 11 - Slide

Mening en argument
Als je je mening geeft over een boek, onderbouw je die met argumenten:
  • realistisch argument: vind je wat er verteld wordt geloofwaardig?
  • emotief argument: grijpt het verhaal je aan en leef je mee met de personages?
  • moreel argument: ben je het eens met de overtuigingen en ideeën in het boek?
  • argument over de opbouw: vind je dat het verhaal goed verteld wordt; zit het verhaal goed in elkaar?

Slide 12 - Slide

Onderwerp en thema
  • Onderwerp: geeft neutraal aan waar het verhaal over gaat.
  • Thema: formuleert kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is.
    Je kunt het thema formuleren:
    in een paar woorden / in een korte zin / in een vraag.

Slide 13 - Slide

Beeldspraak (1)
  • Beeldspraak: de dichter maakt een beeld met woorden.
    Finse meisjes zeggen zelden gedag
    maar zijn niet verlegen of arrogant
    je hebt alleen een beitel nodig om dichterbij te komen
  • Vergelijking:
    Die glimlach van je,
    alsof een parkiet over je gezicht klimt.

Slide 14 - Slide

Beeldspraak (2)
  • Bij een metafoor moet je zelf invullen waar het beeld naar verwijst:
    Ik was zo’n steentje
    in jouw schoen
  • In een personificatie krijgt iets levenloos eigenschappen van iets
    wat leeft:
    Was het de wind die langzaam kwam
    en het huis inklom?

Slide 15 - Slide

examentekst

- we lezen klassikaal de vragen
- zelfstandig vragen beantwoorden (mag in tweetallen)

- we bespreken - als er genoeg tijd is - de antwoorden klassikaal
BV:
- leesvaardigheid

Slide 16 - Slide

Fictie
voorjaarsvakantie:

- boeken lezen
- opdrachten fictie maken
BV taalvaardigheid:
- leesvaardigheid
BS:
- mentale gezondheid
- social media
leerdoelen:

- Ik ken de begrippen fictie
- Ik kan de begrippen toepassen op de door mij gelezen boeken (en de gekeken film)

Slide 17 - Slide