e/i Wechsel


schrijf 4 werkwoorden op,
die je in het lied hoort. 
De vervoeging, die je in het 
video gehoord hebt + infinitief 
(bijvoorbeeld: ich wohne, wohnen)
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson


schrijf 4 werkwoorden op,
die je in het lied hoort. 
De vervoeging, die je in het 
video gehoord hebt + infinitief 
(bijvoorbeeld: ich wohne, wohnen)

Slide 1 - Slide

In welcher Stadt bin ich?

Slide 2 - Slide

Planung heute
- Wörtertest
- selbstständig arbeiten in LessonUp --> starke Verben e/i Wechsel
- Stempel

Slide 3 - Slide

Aan het eind van deze les

... ken je de woorden van Wörterliste A tweede helft
... heb je de e/i wisseling bij sterke werkwoorden herhaald 
... heb je minimaal 11 stempels op de stempelkaart

Slide 4 - Slide

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?
A
sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, zwakke niet.
B
zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, sterke niet.

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Video

Schrijf de uitgangen onder elkaar op van de sterke werkwoorden

Slide 7 - Open question

Sterke werkwoorden.

Sterke werkwoorden met een
-e- in de stam.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

E/i-Wechsel

De 'e' verandert bij du & er/sie/es in een i of in ie.

* werkwoorden met een korte e (helfen) -> i
* werkwoorden met een lange e (sehen) -> ie

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

E/i-Wechsel
(2 uitzonderingen)
1. De sterke ww geben, nehmen en treten 
    hebben een lange klank, maar krijgen een i 
    ipv een ie.
   Nehmen - du nimmst
   Geben - du gibst
2. De sterke ww gehen en (ver)stehen 
     hebben geen e/i-Wechsel. 
    Gehen -  du gehst

Slide 14 - Slide

Bij sterke werkwoorden met een korte e-klank in de stam:
A
e->ie
B
e-> ee
C
e->i

Slide 15 - Quiz

Bij sterke werkwoorden verandert met een lange e-klank:
A
e->i
B
e->ie
C
e->ee
D
er verandert niets

Slide 16 - Quiz

Vul de juiste vervoeging in.
Mein Onkel .......... gut Deutsch
A
sprecht
B
spriecht
C
spreekt
D
spricht

Slide 17 - Quiz

Du ........... jetzt mein Gesicht.
A
sehst
B
siehst
C
siehts
D
sieht

Slide 18 - Quiz

Du ......... mir ein Geschenk.
A
gebst
B
gibst
C
gibt

Slide 19 - Quiz

Meine Tante ........... uns mit.
A
nimmt
B
nihmt
C
nehmt
D
nimt

Slide 20 - Quiz

Bij welke 3 sterke werkwoorden met een 'e' in de stam vindt er geen e/i- wissel plaats?
A
sehen, geben, bewegen
B
stehen, lesen, gehen
C
stehen, gehen, bewegen
D
gehen, sehen, geben

Slide 21 - Quiz

Und jetzt?
Stempeln!

Slide 22 - Slide

Aan het eind van deze les

... ken je de woorden van Wörterliste A tweede helft
... heb je de e/i wisseling bij sterke werkwoorden herhaald 
... heb je minimaal 11 stempels op de stempelkaart

Slide 23 - Slide

Hausaufgaben

3 neue stempel
Redemittel A komplett leren


Bis nächste Woche!

Slide 24 - Slide