Examentraining - het examen

Examen geschiedenis
VMBO
1 / 19
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Examen geschiedenis
VMBO

Slide 1 - Slide

Inhoud van het schriftelijke examen - CSE

  • Staatsinrichting van Nederland vanaf 1848
  • Historisch overzicht vanaf 1900

Slide 2 - Slide

Historisch overzicht
  • Eerste Wereldoorlog 1914 - 1918
  • Interbellum 1918 - 1939
  • Tweede Wereldoorlog 1939 - 1945
  • Koude Oorlog 1945 - 1989
  • Nieuwe wereldorde vanaf 1990

Slide 3 - Slide

Hoe ziet het examen eruit?
De leerlingen krijgen twee boekjes:
  • Boekje met ongeveer 45 / 48  examenvragen
  • Boekje met bronnen

Slide 4 - Slide

Boekje met examenvragen
Bronnenboekje

Slide 5 - Slide

Examen
  • 150 minuten de tijd om het examen te maken. 
  • Dat is met 30 minuten verlenging.

Slide 6 - Slide

Verschillende soorten vragen
  • Open en gesloten vragen. 
  • Vragen over historische personen, begrippen of plaatsen van gebeurtenissen in de tijd. 
  • Vragen over staatkundige kaarten (kaart van Europa bijv.), grafieken of schema's. 
  • Vragen waarbij je je inleeft in iemand en dan een bepaalde keuze moet uitleggen.
  • Historische gebeurtenissen of ontwikkelingen in de juiste volgorde zetten. 
  • Bronvragen waarbij je begrip/persoon/jaartal koppelt aan de bron. 

Slide 7 - Slide

Verschillende soorten vragen
  • Vragen waarbij je een bron in de juiste tijd moet plaatsen. 
  • Vragen met meerdere bronnen waarbij je moet kunnen uitleggen of ze bij een bepaald onderwerp horen. 
  • Vragen met een tijdbalk. 
  • Vragen over kenmerken die bij begrippen horen. 
  • Vragen over oorzaak/gevolg of ontwikkeling van historische gebeurtenis. 
  • Vragen over het leggen van verbanden tussen historische gebeurtenissen. 

Slide 8 - Slide

Historische vaardigheden
1 Ordenen


Ordening aanbrengen in historische gebeurtenissen, verschijnselen, ontwikkelingen en personen.
1.1 Om welke tijd gaat het?
1.2 Is het op andere plaatsen in die tijd anders of hetzelfde?
1.3 Is het in de tijd daarvóór anders of hetzelfde?
Als er iets verandert:
• Op welk(e) gebied(en) vindt de verandering plaats: op politiek, economisch, sociaal, cultureel of godsdienstig gebied?
• Gaat het om een kleine of een grote verandering?
• Is de verandering plotseling/schoksgewijs of geleidelijk?

Slide 9 - Slide

Historische vaardigheden

2 Verklaringen geven


2.1 Kun je een aanleiding (directe oorzaak) vinden voor de gebeurtenis?
2.2 Is er één oorzaak of zijn er meer oorzaken?
Als er meer oorzaken zijn:
• Op welk gebied liggen deze oorzaken: op politiek, economisch, sociaal, cultureel of godsdienstig gebied?
• Zijn alle oorzaken even belangrijk?
• Gaat het om directe oorzaken of om indirecte (achterliggende) oorzaken?
2.3 Wat zijn de gevolgen?
2.4 Zijn de gevolgen direct merkbaar (korte termijn) of duurt het langer voor je iets merkt van de gevolgen (lange termijn)?





formuleren.

Slide 10 - Slide

Historische vaardigheden

3 Informatie uit historische bronnen gebruiken


3.1 Welke informatie geeft de bron over gebeurtenissen, situaties en/of personen?
3.2 Vanuit welk standpunt geeft de maker van de bron de informatie?
Dit is belangrijk als je moet bepalen of de informatie uit de bron bruikbaar en betrouwbaar is.
Let op het volgende:
• Bevat de bron vooral feiten of ook meningen?
• Wat weet je over de maker van de bron: afkomst, beroep, godsdienst, politieke ideeën, sociale laag?
• Leefde de maker in de tijd waar de bron over gaat? Of leefde de maker veel later?
• Is de maker misschien partijdig?
• Wilde de maker iets met de bron bereiken?
3.3 Kan het zijn dat jij de informatie anders uitlegt dan iemand anders?
Jouw uitleg van de bron kan anders zijn dan de uitleg van een ander, omdat jij andere ervaringen, kennis en opvattingen hebt.





formuleren.

Slide 11 - Slide

Historische vaardigheden

4 Je eigen mening geven


4.1 Heb je genoeg informatie om een mening te kunnen geven?
4.2 Houd je rekening met de opvattingen, waarden en redenen van de mensen uit het verleden?
Om een goed oordeel te geven over het verleden, moet je je proberen te verplaatsen in de tijd en de situatie van toen:
• Hoe dachten de mensen in die tijd en in die samenleving: welke opvattingen, gewoontes, waarden erl mogelijkheden
hadden ze? Wat was anders dan nu?
• Wisten de mensen toen wat wij nu weten?
4.3 Wat is je mening?
Formuleer je mening in een duidelijke zin.
4.4 Leg uit waarom je dit vindt: wat zijn je argumenten?
4.5 Welke argumenten kan iemand gebruiken die het niet met je eens is?
4.6 Waarom vind je die argumenten minder sterk dan die van jezelf?





formuleren.

Slide 12 - Slide

Historische vaardigheden
5 Verschillende typen historische vragen herkennen

Je moet onderscheid kunnen maken in beschrijvende, verklarende en waarderende vragen. Ook moet je zelf zo’n vraag kunnen
formuleren.






Slide 13 - Slide

Voorbereiden op het examen
  • Informatie uit je lesboek leren.
  • Oefenexamens maken via www.examenblad.nl 
  • Kijk video's over de examenonderwerpen.

Het is belangrijk om zoveel mogelijk te oefenen met 
examenvragen.  Oefen zoveel mogelijk bronvragen!

Slide 14 - Slide

Voorbereiden op het examen
  • Informatie uit het lesboek leren.
  • Oefenexamens maken via www.examenblad.nl 
  • Kijk video's over de examenonderwerpen.
  • Samengevat

Het is belangrijk om zoveel mogelijk te oefenen met 
examenvragen.  Oefen zoveel mogelijk bronvragen!

Slide 15 - Slide

Nog een tip

Slide 16 - Slide

Voorbereiden op het mondelinge examen
Er worden 3 onderwerpen bevraagd in gedurende 25 minuten.
  • Staatsinrichting!
  • Een onderwerp naar keuze van de leerling (uit het historisch overzicht vanaf 1900 en verdieping uit de derde klas)
  • Een onderwerp naar keuze van de examinator. Dat is vaak een opeenvolgend onderwerp!

Slide 17 - Slide

Oefenen voor het mondeling
  • Informatie uit de lesboeken
  • Simulatie in de klas

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide