This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Herzlich willkommen!
Thema:
Wederkerende voornaamwoorden
Slide 1 - Slide
Inhalt der Stunde
Lernziele dieser Stunde
Wederkerende voornaamwoorden
Check der Lernziele
Slide 2 - Slide
1. Lernziele dieser Stunde
Am Ende dieser Stunde kann ich ...
... de wederkerende voornaamwoorden op de juiste manier gebruiken.
Slide 3 - Slide
3. Wederkerende voornaamwoorden
Hallo! Fast ist es Karneval. Ich mag das Fest. Ichverkleide mich gerne. Verkleidestdudich gerne? Ichamüsiere mich in Köln. Ichschminkemich gerne. Nach dem Fest bin ich total müde und ruheichmich gerne aus.
Slide 4 - Slide
3. Wederkerende voornaamwoorden
Hallo! Fast ist es Karneval. Ich mag das Fest. Ichverkleide mich gerne. Verkleidestdudich gerne? Ichamüsiere mich in Köln. Ichschminkemich gerne. Nach dem Fest bin ich total müde und ruheichmich gerne aus.
Het onderwerp is altijd gekoppeld aan het werkwoord en kan op de 1e of 3e plek in de zin staan. Ze horen bij elkaar en moeten dus naast elkaar staan.
Je zit dat in deze zinnen het werkwoord op de 2e plek in de zin staat.
Bij het werkwoord staat ook een 3e woord: het wederkerend voornaamwoord, bijvoorbeeld mich / dich. Dit staat altijd bij het werkwoord in de buurt.
Let op dat je het werkwoord verandert in de juiste vorm. Je hoort altijd een uitgang!
Slide 5 - Slide
3. Wederkerende voornaamwoorden
Nederlands
Duits
ik verveel me
ich langweile mich
jij verveelt je
du langweilstdich
hij/zij/het verveelt zich
er/sie/es langweiltsich
wij vervelen ons
wir langweilenuns
jullie vervelen je
ihr langweilt euch
zij vervelen zich /
u verveelt zich
sie langweilensich /
Sie langweilensich
Let op! Uitgang is altijd hetzelfde, behalve bij werkwoorden met een basisvorm (stam) op een -t of een -d.
Blauw (onderwerp) & groen (wederkerend voornaamwoord) horen bij elkaar. Je krijgt nooit: "ich langweile sich"
Slide 6 - Slide
3. Wederkerende voornaamwoorden
Nederlands
Duits
ik verkleed me
ich verkleidemich
jij verkleedt je
du verkleidestdich
hij/zij/het verkleedt zich
er/sie/es verkleidetsich
wij verkleden ons
wir verkleidenuns
jullie verkleden je
ihr verkleidet euch
zij verkleden zich /
u verkleedt zich
sie verkleiden sich /
Sie verkleidensich
Let op! Duitsers willen alle letters uit kunnen spreken!
Bij du - er/sie/es - ihr komt er eenextra -e tussen de basisvorm en de uitgang!
Slide 7 - Slide
Worüber ärgerst du _____?
A
dir
B
dich
Slide 8 - Quiz
Nach dem Aufstehen dusche ich _______
A
mich
B
mir
Slide 9 - Quiz
Interessieren Sie ______ für Ballett, Herr Holland?
A
sich
B
dich
C
mich
D
uns
Slide 10 - Quiz
Ich freue _______ auf das Fest!
A
sich
B
dich
C
mich
D
uns
Slide 11 - Quiz
Ich fühle ________ gut!
A
mich
B
dich
C
sich
D
euch
Slide 12 - Quiz
Ich ruhe _______ eine Weile aus.
Slide 13 - Open question
Schminkt ihr __________ am Wochenende?
Slide 14 - Open question
Herr Kauer, amüsieren Sie ________ beim Karnevalsumzug?
Slide 15 - Open question
Tini, kümmerst du _______ um die Einladungen für die Mottoparty?
Slide 16 - Open question
5. Check der Lernziele
Am Ende dieser Stunde kann ich ...
... de wederkerende voornaamwoorden op de juiste manier gebruiken.
Slide 17 - Slide
Beantwoord de volgende vraag in het Duits in een hele zin:
Verkleidest du dich gerne?
Slide 18 - Open question
Beantwoord de volgende vraag in het Duits in een hele zin:
Amüsierst du dich diese Stunde?
Slide 19 - Open question
Beantwoord de volgende vraag in het Duits in een hele zin: