This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
programme d'aujourd'hui
Slide 1 - Slide
Traduis les mots suivants en Néerlandais : 1. les chaussures 2. bientôt 3. On y va!
Slide 2 - Open question
Traduis les mots suivants en français: 1. de geschiedenis 2. voor ( plaats) 3. de gympen 4. dragen
Slide 3 - Open question
traduis: 1. on va en ville ce weekend? 2. Tu fais quelle taille? 3. il coute combien?
Slide 4 - Open question
Slide 5 - Video
Exemple : comment tu trouves ce jean?
Il est beau.
Schrijf 3 vragen. Utilise/gebruik :ce, cet, cette, ces
Slide 6 - Slide
Schrijf de vraag en geef antwoord
Slide 7 - Open question
Slide 8 - Slide
Ecris une question et donne la réponse
Slide 9 - Open question
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Slide
Ecris une question et donne la réponse
Slide 12 - Open question
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Vertaal de volgende woorden: 1. décider 2. possible 3. le supermarché 4. le mois 5. finir
Slide 15 - Open question
Vertaal naar het Frans: 1. de appel 2. boodschappen doen 3. een beetje 4. samen
Slide 16 - Open question
Qu'est - ce que tu veux acheter?
A
wat kan jij kopen?
B
wat wil je kopen?
C
wat koop jij vandaag?
D
wil jij iets kopen?
Slide 17 - Quiz
Je cherche un cadeau pour Lucas
A
Ik zoek een cadeau voor Lucas
B
ik wil een cadeau aan Lucas geven
C
Ik geef een cadeau aan Lucas
D
ik neem een cadeau voor Lucas
Slide 18 - Quiz
Choisis le bon mot: Elle porte une jupe à la mode/ l'exemple.
Slide 19 - Open question
choisis le bon mot" - Il porte une chemise ça dépend/ grise
Slide 20 - Open question
Traduis et complète les phrases: eigen, een hoed, rok 1. Rose ne porte pas de ...., elle préfère les jeans. 2. Elle dit toujours "j'ai mon ....... style' 3. Elle n'aime pas les casquettes , elle préfère porter ....
Slide 21 - Open question
Bron H:les verbes pouvoir et vouloir
Slide 22 - Slide
Écris une invitation d'environ 30 mots à tes ami(e)s sur Whats App. Utilise les verbes vouloir et pouvoir.Écris le jour . l'endroit (plek), l'heure et les activités.
Slide 23 - Open question
Slide 24 - Open question
Schrijf een tekst waar je de volgende punten gaat verwerken: 1. Vertel wat je graag wilt kopen 2. Hoeveel kost het ? 3. Welke maat heb je? 4. Vertel nog iets erover
Slide 25 - Open question
Schrijf de volgende tekst waar je de volgende punten gaat verwerken: 1. Vertel dat je een cadeautje voor je vriend ( in) gaat kopen. 2. Vertel dat waar hij/ zij van houdt. 3. Vertel waar hij/ zij van houdt om te dragen. 4. Vertel naar welke winkel je gaat