This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les weten jullie hoe je -de betekenis van uitdrukkingen kan opzoeken in een woordenboek
-het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik
-figuurlijk taalgebruik kan herkennen
Wat gaan we doen?
Voorkennis ophalen
Wat weten we nog over woordraadstrategieën?
Een zin heeft soms twee betekenissen. De letterlijke betekenis is de
betekenis van de woorden in de zin. Bij de figuurlijke betekenis wordt iets
anders bedoeld dan er staat.
Een voorbeeld: Zij is niet op haar achterhoofd gevallen.
• Letterlijk: het meisje is gevallen, maar niet op haar achterhoofd.
• Figuurlijk: het meisje is behoorlijk slim.
Er bestaan ook zinnen die alleen maar een figuurlijke betekenis hebben.
Bijvoorbeeld: de baard in de keel krijgen en een blauwtje lopen.
Figuurlijke betekenissen> opzoeken in het woordenboek.
Kijk dan bij een van de woorden van de figuurlijk bedoelde woorden. Dit is meestal het eerste zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld: Tim krijgt de baard in de keel
Zoek bij 'baard': Tim krijgt een zwaardere stem als hij
puber wordt
Maken en leren (voor dictee week 4):
opdr 6 blz 33, opdr 5 blz 59
LET OP: SO en dictee week 4