This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
H5 Rondkomen
Laatste les voor de toets
We hebben klaar liggen:
Rekenmachine.
Pen.
Papier.
Slide 1 - Slide
Vandaag
Herhaling hoofdstuk 5.
Leren voor de toets.
Slide 2 - Slide
Doel 5.1:
Ik kan benoemen welke inkomsten en uitgaven een huishouden heeft.
Ik kan verschillende soorten uitgaves benoemen en keuzes maken.
Inkomsten en uitgaven
Slide 3 - Slide
'Prioriteiten stellen' betekent:
A
Kiezen wat je het leukst vindt
B
Kiezen wat je het belangrijkst vindt
C
Kiezen wat je het lekkerst vindt
D
Kiezen wat je het stomst vindt
Slide 4 - Quiz
Goederen die je meerdere keren kunt gebruiken zijn
A
verbruiksgoederen
B
gebruiksgoederen
C
goede goederen
D
langeduur goederen
Slide 5 - Quiz
Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine
Slide 6 - Quiz
PRIMAIR
SECUNDAIR
Plaats de behoeften in de bijbehorende vakken.
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Medicijnen
Vitaminepillen
Benzine
Smartphone
Televisie
Bed
Groente en fruit
Auto
Beroepsopleiding
Slide 7 - Drag question
Doel 5.2:
Ik kan uitleggen wat vaste lasten zijn.
Ik kan uitleggen wat incidentele uitgaven zijn.
Ik kan benoemen wat vaste uitgaven en onregelmatige uitgaven van een gezin zijn.
Ik kan benoemen hoe je met vaste uitgaven en onregelmatige uitgaven rekening kunt houden.
Vast of incidenteel
Slide 8 - Slide
Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven
Slide 9 - Quiz
Tot welke groep uitgaven behoort je abonnementskosten van je telefoon?
A
Totale uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 10 - Quiz
Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
Slide 11 - Quiz
Huishoudelijke uitgaven
Incidentele uitgaven
Vaste uitgaven
Persoonlijke uitgaven
Koelkast
Fristi
Gas/water/licht
Kleding
Kapper
Auto
Abonnement
Wasmiddel
Slide 12 - Drag question
Doel 5.3:
Ik kan uitleggen wat een tekort is.
Ik kan uitleggen hoe je een tekort kunt voorkomen.
Ik kan benoemen hoe je rond kunt komen van je geld.
Geen tekorten meer / Sparen en interen
Slide 13 - Slide
p3 opdracht 9
Nick en Olga hebben een budget van € 300 per maand voor hun persoonlijke uitgaven. In de tabel hierna staan hun werkelijke persoonlijke uitgaven in de eerste zes maanden van het jaar.
a)
a) Bereken de ontbrekende gegevens in de tabel. Geef de overschotten een plusteken en de tekorten een minteken. Let op: op 1 januari hebben ze een saldotekort van € 165.
Slide 14 - Slide
Ik zet € 600 op mijn spaarrekening. De rente bedraagt 2%. Bereken de rente in euro's.
Slide 15 - Open question
Een appel kost bij Jan Linders € 0,80 en bij de Aldi € 0,60. Geld is hier...
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel
Slide 16 - Quiz
Bart betaalt met zijn creditcard. Hier is sprake van elektronisch betalen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quiz
Doel 5.4:
Ik kan uitleggen hoe je inkomsten en uitgaven op elkaar af kunt stemmen.
Ik kan aangeven hoe je door budgetteren financiële problemen aan kunt pakken.
Ik kan aangeven hoe je door budgetteren financiële problemen kunt voorkomen.
Budgetteren
Slide 18 - Slide
p4 opdracht 7
Elektrische apparaten verbruiken energie, ook als ze in de stand-bystand staan. Dit ‘sluipverbruik’ kost een gemiddeld huishouden jaarlijks een flink bedrag. Bekijk de bron.
a) Een kilowattuur (kWh) kost € 0,24. Hoeveel kost het totale sluipverbruik per jaar van de apparaten in de bron?
(15+30+25+25+10+10+35+10=)
160 kWh × € 0,24 = € 38,40
a)
Slide 19 - Slide
p4 opdracht 8
Rina heeft een auto gewonnen in een loterij. Ze heeft nog geen auto en ze heeft er ook niet voor gespaard, want aan het einde van de maand is haar geld altijd op. Als ze de auto houdt, heeft ze extra kosten: elke maand € 140 aan vaste lasten (verzekering, onderhoud en belasting), € 110 aan persoonlijke uitgaven (benzine en parkeren) en € 200 reservering voor de vervanging.
a) Stel, Rina houdt de auto. Waarom moet ze dan budgetteren?
b) Welk bedrag moet ze in totaal bezuinigen op haar uitgaven?
€ 140 + € 110 + € 200 = € 450 per maand
b)
Slide 20 - Slide
p4 opdracht 9
Djimon wil drie weken (21 dagen) op vakantie naar Terschelling. Bekijk zijn begroting voor deze vakantie (zie bron).
Mark wil budgetteren want zijn inkomsten en zijn uitgaven veranderen. Zijn huur stijgt met € 40 per maand, de premie van zijn ziektekostenverzekering stijgt met € 20 per maand en de huurtoeslag stijgt met € 15 per maand. Mark vangt deze wijzigingen op met een aanpassing van zijn budget voor incidentele uitgaven.
Gebruik deze gegevens en vul in de volgende tabel de aangepaste inkomsten en budgetten in.
Slide 22 - Slide
Doel 5.5:
Ik kan uitleggen wat lenen is.
Ik kan uitleggen wat de voordelen en nadelen van geld lenen zijn.
Ik kan de rente die ik betaal uitrekenen
Ik weet hoe ik budgetten moet aanpassen als ik geld leen
lenen en betalen
Slide 23 - Slide
p5 opdracht 9
Maurits wil € 9.000 lenen. Hij vraagt bij bank X en bij bank Y om informatie. Bekijk de bron.
a) Welk bedrag aan rente betaalt Maurits bij bank X?
c) Welke bank biedt de goedkoopste lening aan? Leg je antwoord uit.
24 × € 405 − € 9.000 = € 720
a)
Bank Y. Uitleg: Deze bank heeft het laagste rentepercentage.
c)
Slide 24 - Slide
p5 opdracht 11
Sem heeft een zonneboiler gekocht. Hij bespaart met deze aankoop maandelijks € 12,50 op zijn gasrekening. Met deze besparing verdient hij in tien jaar de aankoopsom terug. Hij heeft de aankoopsom gefinancierd met geleend geld. Hij moet 57 maanden lang een termijn van € 35 betalen.
a) Bereken de aankoopprijs van de boiler.
e) Hoeveel rente betaalt Sem in totaal voor de lening?
10 × 12 × € 12,50 = € 1.500
a)
57 × € 35 = € 1.995;
€ 1.995 − € 1.500 = € 495
e)
Slide 25 - Slide
Marco leent € 10.000 bij de bank voor de aankoop van een nieuwe auto. Hij moet nu elke maand € 240 aan de bank betalen, 48 maanden lang. Bereken het bedrag dat hij in totaal aan rente betaalt over deze lening.
Slide 26 - Open question
Doel 5.6:
Ik kan toelichten hoe inkomsten en uitgaven kunnen veranderen tijdens iemands leven.
levensloop
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Wat gebeurd er in de meeste gevallen met het spaargeld als mensen met pensioen gaan?