This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
verkleinwoorden
Lesdoel: Ik kan verkleinwoorden goed spellen.
Slide 1 - Slide
Verkleinwoorden
- Een verkleinwoord is altijd een zelfstandig naamwoord. - Verkleinwoorden zijn altijd het-woorden. - Er zijn vijf uitgangen die een verkleinwoord kan hebben: -je, -tje, -etje, -pje, -kje
Slide 2 - Slide
Verkleinwoorden
Bij de meeste woorden voeg je -je toe.
huisje
muisje
stadje
dorpje
koekje
Slide 3 - Slide
Verkleinwoorden
Na een l, n, w, r of klinker komt -tje
tafeltje
deurtje
tafeltje
Slide 4 - Slide
Verkleinwoorden
Na een m komt -pje
boompje
raampje
alarmpje
Slide 5 - Slide
Verkleinwoorden
Bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje.
ringetje
jongetje
Maar ook:
Brilletje / sterretje
Slide 6 - Slide
Verkleinwoord met PJE
Verkleinwoord met TJE
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar
Slide 7 - Drag question
Verkleinwoord. Wat is het verkleinwoord van appel?
A
appeltje
B
appelje
C
appel'tje
D
appeletje
Slide 8 - Quiz
Verkleinwoorden Wat is juist ?
A
vitaminetje
B
vitamientje
C
vitaminetje
D
vitaminnetje
Slide 9 - Quiz
Verkleinwoorden wat is juist?
A
zonetje
B
zonnepje
C
zonnetje
D
zon'netje
Slide 10 - Quiz
verkleinwoorden
1. stemmetje is het verkleinwoord van stem. 2. blaadje is het verkleinwoord van blad.