A: Warme lucht (uit het zuiden) en koude lucht (uit het noorden) botsen (denk aan de mondiale luchtcirculatie: van H naar L) bij
frontale zoneB: Een golf ontstaat; Koude en warme lucht vormen fronten
C: Lucht moet stijgen, condenseert en regent uit
D & E: De koude lucht haalt de
warme lucht in
F: Het lagedruk is omgeven door
koude lucht (geen warmte = geen
energie) en lost op
Frontale depressies of storingen