Maatwerk hv1: Chapter 6 grammar - 02-06-2022

1 / 12
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Today's Lesson
Goal: I can use the degrees of comparison in a sentence
Recap: Word order
Degrees of Comparison
Kahoot: Degrees of Comparison
Wordlist practice on Laptop 

Slide 2 - Slide

Wat is de woordvolgorde in Engels?

Slide 3 - Open question

Maak een zin in het Engels en gebruik daarbij de woordvolgorde

Slide 4 - Open question

Degrees of Comparison: -er / -est
Doel: Om dingen en mensen te beschrijven gebruik je adjectives.

Er zijn 3 degrees of comparison (trap van vergelijking):
positive:           Small = de adjective
comparative:  Smaller
superlative:    Smallest

Als de adjective eindigt op -e dan voeg je -r of -st toe
For example:
- My neighbour is nice - My uncle is nicer - My grandma is nicest

Slide 5 - Slide

Degrees of Comparison: -er / -est
Doel: Om dingen en mensen te beschrijven gebruik je adjectives.

Vaak kan je aan de context zien welke 'degree' je moet gebruiken. de positive gebruikt soms as .... as, de comparative gebruikt vaak 'than' en de superlative gebruikt vaak 'the'
For example:
- Football is as cool as hockey          - positive
- Rugby is cooler than football         - comparative
- Swimming is the coolest sport      - superlative


Slide 6 - Slide

Degrees of Comparison: -er / -est
Doel: Om dingen en mensen te beschrijven gebruik je adjectives.

Als de adjective eindigd op consonant (medeklinker) + y, dan vervang je de y met -ier en -iest
For example:
- I am happy
- Playing sports makes me happier
- Watching movies makes me the happiest



Slide 7 - Slide

Degrees of Comparison: -er / -est
Doel: Om dingen en mensen te beschrijven gebruik je adjectives.

Sommige adjectives hebben hun eigen irregular (onregelmatige) 'degrees of comparison'. Hier is geen regel voor. Je moet deze gewoon stampen. Een paar voorbeelden hiervan zijn:

Good/well                   Better                  Best
Bad/ill                          Worse                  Worst
Little                             Less                      Least
many/much               More                     Most



Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Past Simple Questions
Er zijn twee manieren om de past simple questions te maken

Manier 1: was/were en auxilliary verbs zoals could en would staan aan het begin van de zin

For example:
- Was your friend glad to see you?
- Were you guys alone yesterday?
- Could you see anything?
- Would you like to go out tonight?

Slide 10 - Slide

Past Simple Questions
Er zijn twee manieren om de past simple questions te maken

Manier 2: Als een zin een andere verb als hoofd werkwoord gebruikt dan voeg je de verb did toe aan het begin van de zin

For example:
- Did I jump far enough?
- Did we bring the food?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link