This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Signaalwoorden
Slide 1 - Slide
Algemene informatie
Gemaakt door Corine
bewerkt 2022-2023
Voor studieles Spelling en Grammatica
lesdoel: signaalwoorden herkennen en in eigen zinnen gebruiken
Slide 2 - Slide
Lesdoel "samenhang"
Je herkent signaalwoorden en weet welk verband ze aangeven in de tekst.
Je kunt ook zelf signaalwoorden gebruiken in je tekst.
Slide 3 - Slide
Welke signaalwoorden (voegwoorden) ken je al?
Slide 4 - Open question
Slide 5 - Video
Opsomming: achter elkaar opnoemen
allereerst, vervolgens, dan, daarna, ten eerste/tweede/derde, tenslotte.
Allereerst hebben jullie vandaag Nederlands les, vervolgens hebben jullie rekenen en tenslotte hebben jullie praktijkles zorg.
Ik ga na school eerst naar de winkel, daarna mijn tas wegbrengen en dan naar mijn werk.
Slide 6 - Slide
Maak één lange zin van de volgende zinnen. Voeg er zelf een signaalwoord aan toe. De betekenis moet kloppen. Let ook op of de zinsvolgorde nog klopt.
Ik ga koffie zetten. Ik ga koffie drinken. Ik ga afwassen.
Slide 7 - Open question
Bedenk wat je gisteren of vanmorgen hebt gedaan. Schrijf een korte opsomming en gebruik signaalwoorden.
Slide 8 - Open question
Tegenstelling
maar, echter, hoewel, toch
Ik houd wel van winterweer maar ik zit toch liever bij de kachel, in tegenstelling tot Noah die het heerlijk vindt om in de kou te zijn.
Slide 9 - Slide
Opsomming
Tegenstelling
Toelichting/voorbeeld
Doel-middel
Oorzaak-gevolg
Ten eerste, vervolgens, en, ook
Maar, echter, toch
Bijvoorbeeld, zoals
Daarvoor, zodat, om....te
Doordat, waardoor
Slide 10 - Slide
Nu eerst signaalwoorden herkennen.
Welk verband geeft het woord in hoofdletters?
Slide 11 - Slide
Ik ben vandaag iets later thuis, WANT ik ga eerst nog even boodschappen doen.
A
Samenvatting
B
oorzaak
C
Doel-middel
D
Reden/argument
Slide 12 - Quiz
Ik voer dit onderzoek uit ZODAT ik kan bewijzen dat dit plan moet worden uitgevoerd.
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Doel-middel
Slide 13 - Quiz
VANWEGE het lawinegevaar konden we niet gaan skiën.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Toelichting
D
Samenvatting
Slide 14 - Quiz
Hij ging op tijd van huis vanmorgen. TOCH miste hij de trein.
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Tegenstelling
D
Conclusie
Slide 15 - Quiz
AL MET AL zie ik maar één mogelijkheid: stoppen met roken!
A
Conclusie
B
Toelichting
C
Samenvatting
D
Opsomming
Slide 16 - Quiz
Het Rode Kruis zoekt dringend vrijwilligers OM aan de groeiende hulpvraag TE kunnen voldoen.
A
Oorzaak-gevolg
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Doel-middel
Slide 17 - Quiz
Mijn broertje wil graag een ijsje, een appeltaart, een glas drinken EN een pizza. Hier is sprake van een
A
Tegenstelling
B
Oorzaak-gevolg
C
Opsomming
D
Toelichting
Slide 18 - Quiz
Nu signaalwoorden kiezen/schrijven.
Slide 19 - Slide
Op vakantie lopen mensen vaak ziektes op ..…… malaria en het zika-virus.
A
zoals
B
zodat
C
als gevolg van
D
echter
Slide 20 - Quiz
Ik wil graag een nieuwe fiets kopen, ..... dit kan niet want ik heb geen geld.
A
daardoor
B
dus
C
maar
D
want
Slide 21 - Quiz
Maak één lange zin van de volgende zinnen. Voeg er zelf een signaalwoord aan toe. De betekenis en woordvolgorde moeten kloppen. Ik ben ziek. Ik kom niet naar school.
Slide 22 - Open question
We zijn nog geen achttien jaar, ...… we mogen nog geen alcohol kopen.
A
tenzij
B
dus
C
zodat
D
want
Slide 23 - Quiz
.....Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende.
A
Tenzij
B
Hoewel
C
Omdat
D
Zodat
Slide 24 - Quiz
Typ een zin met een tegenstelling. Gebruik een passend signaalwoord.
Slide 25 - Open question
Typ een zin met een opsomming. Gebruik een passend signaalwoord
Slide 26 - Open question
Typ zoveel mogelijk signaalwoorden
Slide 27 - Mind map
lesdoelen bereikt?
Je kunt verbanden en signaalwoorden benoemen.
Je kunt deze verbanden en signaalwoorden in veelvoorkomende tekstsoorten aanwijzen en de functie ervan benoemen.