Kosten staan centraal in het eerste deel van deze methode
indeling:
kostencategorieën (h2)
constante en variabele kosten (h3)
directe en indirecte kosten (h4)
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1
This lesson contains 14 slides, with interactive quiz and text slides.
Items in this lesson
Kosten
Kosten staan centraal in het eerste deel van deze methode
indeling:
kostencategorieën (h2)
constante en variabele kosten (h3)
directe en indirecte kosten (h4)
Slide 1 - Slide
kostencategorieën
Je houdt rekening met de aard van het productiemiddel waarmee de kosten samenhangen:
kosten van grond
kosten van grond- en hulpstoffen
kosten van personeel
kosten van vaste activa
kosten van belastingen
denk aan gebouwen en transportmiddelen. Gaan langer mee dan één productieproces
Al deze kosten samen noem je exploitatiekosten
Er is sprake van afval (waardeloos/waardevol) en uitval zie pagina 22
Slide 2 - Slide
kosten van personeel
.
Voor arbeid ontvangt men loon, voor het bedrijf zijn dit:
- betaalde loonkosten: de kosten van lonen van de werknemers
- gewaardeerd loon: loon dat de ondernemer zich zelf toerekent
1. stukloonstelsel
2. premieloonstelsel
3. tijdloonstelsel
loonkosten
Slide 3 - Slide
loonkosten
vb pag 24:
de loonkosten voor een werkgever zijn heel wat meer dan dat jij op je salarisstrook ziet staan
Slide 4 - Slide
kosten van vaste en vlottende activa
vaste activa: bedrijfsmiddelen die meerdere productieprocessen meegaan: --> duurzame productiemiddelen
vlottende activa: bedrijfsmiddelen die één productieproces meegaan, denk aan voorraden
Slide 5 - Slide
kosten van vaste en vlottende activa
Afschrijvingskosten: de kosten van het in de boekhouding tot uitdrukking brengen van de waardevermindering van duurzame productiemiddelen of vaste activa.
bijvoorbeeld slijtage aan machines of er komt een nieuwe, betere machine op de markt.
Slide 6 - Slide
kosten van vaste en vlottende activa
.
Intrestkosten:
kosten die samenhangen met het investeren van geld in vaste en/of vlottende activa, waardoor het geld niet op een andere manier kan worden gebruikt of moet worden geleend.
Slide 7 - Slide
kosten van vaste en vlottende activa
berekenen intrestkosten --> 2 manieren:
interest over de boekwaarde aan het begin van elk jaar
intrest over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen
aanschafprijs + restwaarde x interestpercentage 2
voorbeeld pagina 27
voorbeeld pagina 28
Slide 8 - Slide
kosten van vaste en vlottende activa
Complementaire kosten:
kosten die samenhangen met het gebruiken van vaste activa en die niet behoren tot de afschrijvings- en de interestkosten.
De kosten worden hoger naarmate het productiemiddel ouder wordt.
verzekeringskosten, schoonmaakkosten
Slide 9 - Slide
kosten van vaste en vlottende activa
je voorraden kunnen ook in waarde dalen, maar dat noem je geen afschrijving.
De risico's die je loopt op je voorraad gereed product zijn:
prijsrisico (bijv door concurrentie)
kwantiteitsrisico (dalende vraag)
kwaliteitsrisico (bederfelijke artikelen)
overige risico's (beschadiging door brand, rook, water)
Slide 10 - Slide
kosten van vaste en vlottende activa
Je kunt de kosten ook anders indelen:
kosten van de huisvesting
kosten van de machines en transportmiddelen
kosten van de voorraad
kosten van het personeel
kosten van de diensten van derden.
Op pagine 31 en 32 zie je voorbeelden van deze manier van indelen
Slide 11 - Slide
Kosten van belastingen
2 groepen:
belastingen die verband houden met de bedrijfsvoering mogen als kosten worden opgevoerd.
uitgaven voor belastingen die niet als kosten mogen worden opgevoerd.