Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
Lisa heeft gisteren een nieuwe telefoon gekocht.
pv : Heeft Lisa gisteren een nieuwe telefoon gekocht? : heeft.
ow : Wie/wat heeft? : Lisa
wwg : Alle werkwoorden in de zin : heeft gekocht.
Vandaag fietst Oemed naar school.
pv: Fietst Oemed vandaag naar school? : fietst
ow: Wie/wat fietst? : Oemed
wwg: Alle werkwoorden in de zin: fietst