Fictie - les

Klas 4 - mavo
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Klas 4 - mavo

Slide 1 - Slide

Verschillende vormen fictie
Verschillende vormen van fictie:
  • Proza;
  • Poëzie;
  • Toneel.

Slide 2 - Slide

Fictie zijn verzonnen verhalen of teksten
&
non-fictie zijn verslagen of teksten die gebaseerd zijn op feiten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Wat is proza?
  • Korte verhalen;
  • Novelles (verhalen tussen tachtig en honderd pagina's)
  • Romans (verhalen langer dan honderd pagina's)

Slide 4 - Slide

Realistisch
  • Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid. 
  • Een verhaal is realistisch als het lijkt op de werkelijkheid, geloofwaardig is en geen fantasie-elementen bevat. 

Slide 5 - Slide

Niet-realistisch
  • Als er dingen voorkomen in een verhaal die niet geloofwaardig zijn. 
  • Of als er fantasie-elementen voorkomen zoals: tovenaars, zombies en aliëns. 

Slide 6 - Slide

Realismelijn

Slide 7 - Slide

Realistische fictie = verzonnen verhalen die echt gebeurd zouden kunnen zijn.

Niet-realistische fictie = Verzonnen verhalen die niet echt kunnen gebeuren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Waargebeurde elementen
  • Een verhaal met waargebeurde elementen blijft fictie.
  • Een schrijver voegt dan dingen toe aan het verhaal of verzint er dingen bij. 

Slide 9 - Slide

Genre
  • Elk genre heeft zijn eigen onderwerpen en kenmerken.
  • Bijvoorbeeld: historisch verhaal, avonturen roman, oorlogsverhaal, liefdesverhaal, probleemverhaal etc. 

Slide 10 - Slide

Genre
Genre is een verzameling van verhalen die tot dezelfde soort horen. Voorbeelden van genres:
avonturenroman;
historische roman;
liefdesroman;
oorlogsroman;
psychologische roman;
science fiction.

Slide 11 - Slide

Leeservaring beschrijven
  • Als je je leeservaring gaat beschrijven, dan vertel je wat je van het boek vond dat je gelezen hebt.
  • Je kunt beoordelingswoorden gebruiken om je leeservaring te beschrijven. 

Slide 12 - Slide

Beoordelingswoorden
Wat het verhaal met je doet:
  • Spannend - saai
  • Duidelijk - verwarrend
  • Humoristisch - zonder humor
  • Veel actie - gebeurt weinig in
  • Verdrietig - vrolijk

Slide 13 - Slide

Beoordelingswoorden
Realistisch of niet-realistisch?
  • Geloofwaardig - ongeloofwaardig
  • Herkenbaar - niet herkenbaar
  • Levensecht - bedacht
  • Kan echt gebeuren - kan niet echt gebeuren

Slide 14 - Slide

Personages
Hoofdpersoon
  • Belangrijkste personage in een verhaal. 
  • Meestal één hoofdpersoon. Maar soms ook meer. 

Slide 15 - Slide

Personage - hoofdpersoon
  • je weet wat hij denkt en voelt;
  • je weet wat zijn karaktereigenschappen zijn;
  • hij maakt een karakterontwikkeling door.
- round characters!

Slide 16 - Slide

Personages
Hoofdpersoon:
  • Wordt uitgebreid beschreven: je leest wat deze persoon denkt en voelt.
  • Heeft meestal een probleem of opdracht in het verhaal dat opgelost of volbracht moet worden. 

Slide 17 - Slide

Personage - bijpersoon
  • je weet gedachten en gevoelens niet;
  • ze veranderen niet;
  • ze reageren vaak voorspelbaar.
- flat characters!

Slide 18 - Slide

Personages beschrijven en karakterontwikkeling

Je kunt personages beschrijven aan de hand van:

- Uiterlijk

- Kenmerken (geslacht, leeftijd, gezondheid, achtergrond)

- Karaktereigenschappen

- Relaties met andere personages



Slide 19 - Slide

Vertelperspectief
Een verhaal kan vanuit verschillende standpunten geschreven worden:
  • Ik-perspectief.
  • Hij-/zij-perspectief
  • Alwetende verteller
  • Wisselend perspectief

Slide 20 - Slide

Vertelperspectief
Ik-perspectief
  • De gebeurtenissen worden verteld vanuit de ik-vorm. 
  • Je zit als het ware in het hoofd van de ik-persoon.

Slide 21 - Slide

Vertelperspectief
Hij-/zij-perspectief
  • De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld. 
  • Let op: een schrijver kan ook een wisselend perspectief gebruiken. Dan wisselen verschillende personen elkaar af. 

Slide 22 - Slide

Tijd
Hoe verloopt het verhaal?
  • chronologisch;
- van begin naar eind
  • voorgeschiedenis;
- midden in het verhaal
  • niet-chronologisch;
- van eind naar begin

Slide 23 - Slide

Eind
Een verhaal kan op twee manieren eindigen:
  • gesloten;
- het verhaalprobleem is opgelost
  • open;
- sommige zaken zijn nog niet opgelost (zelf invullen)

Slide 24 - Slide

Opbouwschema van verhalen
Beginsituatie
Dieptepunt
Slot
Ontstaan van probleem
Steeds meer moeilijkheden
Langzame verbetering

Slide 25 - Slide