Hoofdstuk 4 / vwo 3

Hoofdstuk 4 / vwo 3
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4 / vwo 3

Slide 1 - Slide

Hoeveel keuzevoorzetsels kent het Duits?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 2 - Quiz

Hoe zit het nog weer met de keuzevoorzetsel?
A
Ik mag zelfs bepalen welke naamval ik gebruik.
B
Je gebruikt of de 3e of de 4e naamval.
C
Je gebruikt of de 1e of de 2e naamval.
D
Bij een keuzevoorzetsel mag je een lidwoord kiezen.

Slide 3 - Quiz

Keuzevoorzetsels: wanneer wordt de 3e naamval gebruikt?
A
Er wordt een beweging uitgedrukt(wohin).
B
Als je de vraag 'wer?' kunt stellen.
C
Er wordt een toestand of tijd uitgedrukt(wo / wann) .

Slide 4 - Quiz

keuzevoorzetsels

Ich gehe morgen nicht in ....... Schule (v).
A
die
B
der

Slide 5 - Quiz

keuzevoorzetsels

Das Papier liegt unter ...... Teppich (m).
A
dem
B
den

Slide 6 - Quiz

keuzevoorzetsels

Ich legte mich auf ........ Bett (o).
A
meinem
B
mein

Slide 7 - Quiz

keuzevoorzetsels

Früher wohnten wir über ....... Bäcker (m).
A
einem
B
einen

Slide 8 - Quiz

keuzevoorzetsels

Ich kann mich nicht auf ..... Freunde (mv) verlassen.
(let op!!!!!)
A
meine
B
meinen...n

Slide 9 - Quiz

Waar staan de keuzevoorzetsels?
A
an auf hinter neben in unter
B
mit nach bei seit von zu
C
durch für ohne um gegen bis

Slide 10 - Quiz

1. Wanneer gebruik je de 7/2-regel?
A
bij keuzevoorzetsels kan je altijd de 7/2-regel gebruiken
B
Als je geen antwoord op de vragen 'wo?' en 'wohin?' kan geven.

Slide 11 - Quiz

Welke uitspraken kloppen over de 7/2-regel?
A
geen toestand of beweging in de zin
B
Je gebruikt het bij de keuzevoorzetsels
C
Auf en über krijgen de 4e naamval.
D
Je gebruikt het bij alle voorzetsels

Slide 12 - Quiz

Wanneer gebruik je na een keuzevoorzetsel de vierde naamval?
A
bij een beweging
B
bij ergens naar toe gaan
C
bij antwoord op de vraag: Wohin?

Slide 13 - Quiz

In welch--- Jahr (o) bist du geboren?

(LET OP: keuzevoorzetsel!)
A
diesen
B
welchem
C
welchen
D
jedem

Slide 14 - Quiz

Noem alle voorzetsels met de 3e naamval.

Slide 15 - Open question

Noem alle voorzetsels met de 4e naamval.

Slide 16 - Open question

Noem alle werkwoorden met de 3e naamval.

Slide 17 - Open question

Noem alle werkwoorden met de 4e naamval.

Slide 18 - Open question

Geef de juiste uitgangen:

Der Lehrer bittet sein...... Schüler (mv), sein Heft aus d..... Rucksack (m) zu holen.

Slide 19 - Open question

Geef de juiste uitgangen:

Warum geht sie so oft ohne ihr....... Freund (m) aus?

Slide 20 - Open question

Geef de juiste uitgangen:

Ich gratuliere mein........ Freundin (v) zum Geburtstag.

Slide 21 - Open question

Geef de juiste uitgangen:

Die Blätter fallen von (de) d...... Bäumen (mv)..

Slide 22 - Open question

vertaal:
langweilig --> Deutsch ist langweilig aber Mathe finde ich am ........ . (het saaiste)

Slide 23 - Open question

kalt --> Gestern war es kalt aber heute ist es ........................ gestern. (kouder dan)

Slide 24 - Open question