Oefentoets unit 3

Welcome
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welcome

Slide 1 - Slide

Planning 
- practising the comparisons
- practising present simple/present continuous
- plurals
- pronouns 

Slide 2 - Slide

Comparisons
3 trappen 
of je vergelijkt 2 dingen met elkaar, of je zegt dat iets het grootst is

Als je 2 dingen met elkaar vergelijkt, gebruik je THAN
Als je zegt dat iets het grootst is, gebruik je THE
 

Slide 3 - Slide

What happens to a short word?

Slide 4 - Slide

What happens to a longer word?

Slide 5 - Slide

Wat zijn de uitzonderingen?
Good, bad en much/many

Good - better (than) - (the) best
Bad - worse (than) - (the) worst
Much/many - more (than) - (the) most

Slide 6 - Slide

He is ..................... (comfortable) than I am.
A
comfortabler
B
comfortablest
C
more comfortable
D
most comfortable

Slide 7 - Quiz

I am the ...................... (good) at running.
A
better
B
best
C
more good
D
most good

Slide 8 - Quiz

She is the ...................... (talented) person here.
A
more talented
B
most talented
C
talenteder
D
talentedest

Slide 9 - Quiz

He is ........................ (pretty) than his brother.
A
more pretty
B
most pretty
C
prettier
D
prettiest

Slide 10 - Quiz

We are ..................... (wise) than him.
A
wiser
B
wisest
C
more wise
D
most wise

Slide 11 - Quiz

I am the .................... (cool) person here.
A
most cool
B
cooler
C
more cool
D
coolest

Slide 12 - Quiz

Plurals - meervouden
De meeste meervouden in het Engels eindigen op een ..... 
In het Engels gebruiken we nooit een ................... bij meervouden
In het Engels zijn er ook onregelmatige meervouden

Slide 13 - Slide

Plurals
Een woord dat eindigt op een Y, wordt in het meervoud ..................:
1. Party, 2. .......................

Een woord dat eindigt op een S, krijgt in het meervoud ................ op het eind:
1. dress, 2. .........................

Een woord dat eindigt op een F, wordt in het meervoud ................:
1. scarf, 2. ............................

Slide 14 - Slide

Onregelmatige meervouden:
Tooth, woman, foot, mouse, child, man etc.

Slide 15 - Slide

Schrijf het meervoud van baby op:

Slide 16 - Open question

Schrijf het meervoud van woman op:

Slide 17 - Open question

Schrijf het meervoud van half op:

Slide 18 - Open question

Schrijf het meervoud van berry op:

Slide 19 - Open question

Schrijf het meervoud van book op:

Slide 20 - Open question

Can you help ...... (she) out?
A
she
B
her
C
him
D
me

Slide 21 - Quiz

Tim is late again. We can't wait for .....
A
he
B
him

Slide 22 - Quiz

Sarah is is over there. Can you see ......?
A
she
B
her

Slide 23 - Quiz

Bruce and Fiona are absent. Can you believe .....?
A
they
B
them

Slide 24 - Quiz

Please, send the book to ...... as soon as possible.
A
I
B
me

Slide 25 - Quiz

More exercises!
Begin studying for the test:
use Quizlet for the words 

Slide 26 - Slide