Duits gram werkwoorden

Duits Grammatica C
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Duits Grammatica C

Slide 1 - Slide

Type hier vragen als ik moet invoeren

Stammen + Uitgangen
.
ich = +e
du = +st
er/sie/est/man = +t 
wir = +en
ihr = +t
sie/Sie = +en

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Feesttenten
(Fe)e/st/t/en/t/en

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Let op: Bij woorden die eindigen op s/ss/ß/x/z in de vorm "Du" is het stam + t in plaats van stam + st

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Sleep de juiste uitgangen naar de juiste persoonlijk voornaamwoord.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

ICH
DU
ER/SIE/ES/MAN
WIR
IHR
SIE/SIE
+EN
+ST
+T
+EN
+E
+T

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

Oefenen op werkwoord
Ich = stam + e
Du = stam + st/t
Er/sie/es/man = stam + t
Wir = stam + en 
Ihr = stam + t
sie/Sie = stam + en
Ich mache
Du machst/du heißt
Er/sie/es/man macht
Wir machen
Ihr macht
sie/Sie machen 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat is de stam van "lieben"?
A
Liebe
B
Lieben
C
Lieb
D
Liebt

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Typ het werkwoord met de uitgang van ihr?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Welke uitgang gebruik je bij met de vorm "Du".
Reisen
A
st
B
t

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
- Zwakke werkwoorden
- Sterke werkwoorden
- Werkwoorden die eindigen op -ieren

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Zwakke voltooid deelwoorden
Ge + stam + t

Machen = gemacht 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Sterke voltooid deelwoorden
Geen regels, woordenlijst

Schreiben = geschrieben  

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

-ieren
stam + t

Telefonieren = telefoniert

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Maak de werkwoord in een voltooid deelwoord.
Heißen
A
Heißst
B
Heißt
C
Geheißt
D
Gehießen

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Maak een werkwoord in een voltooid deelwoord.
Schwimmen
A
Geschwommen
B
Geschwimt
C
Schwimt
D
Geschwimmen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Maak een werkwoord in een voltooid deelwoord.
Reagieren (reageren)
A
Gereagiert
B
Reagiert
C
Gereagieren
D
Reagieren

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Tijd om de stof te testen

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat is Wir / Sie / sie?
A
stam+t
B
stam+st
C
stam+en
D
stam+ten

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Welke uitgang gebruik je bij de persoonsvorm "Du"?
Abholen
A
St
B
T

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Maak voltooid deelwoord van "vieren, feesten"
A
veirt
B
feiert
C
geveirt
D
gefeiert

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Maak het werkwoord passend in de zin.
Ich (laufen) gern.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Vertaal het werkwoord en doe het in de zin.
Ihr habt mit dein Vater (telefoneren)

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Wat is het werkwoord "mögen" met de vorm "Er"?

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Wahr oder falsch: De voltooid deelwoord vorm van "lesen" is "geliesen"
A
Wahr
B
Falsch

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wahr oder falsch: De voltooid deelwoord vorm van "singen" is "gesungen"
A
Wahr
B
Falsch

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Waar staat de 2e EN voor uit in de ezelsbrug.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Nog vragen?

Slide 29 - Mind map

This item has no instructions

Maak een foto van hoe je vond dat deze les ging!

Slide 30 - Open question

This item has no instructions