HV1 - GOING TO

Today:
  • Weet je wanneer je 'to be going to' moet gebruiken
  • Kun je 'to be going to' gebruiken om over de toekomst te praten
  • Weet je hoe je vragen en ontkenningen met 'to be going to' 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Today:
  • Weet je wanneer je 'to be going to' moet gebruiken
  • Kun je 'to be going to' gebruiken om over de toekomst te praten
  • Weet je hoe je vragen en ontkenningen met 'to be going to' 

Slide 1 - Slide

What are you going to do this weekend? (Answer in English!)

Slide 2 - Open question

Coming up...
We gaan een kort filmpje kijken waarin wordt uitgelegd hoe en wanneer we "to be going to" gebruiken. Het filmpje start automatisch.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Going to 
We gebruiken 'to be going to' om te praten wat er gaat gebeuren of wat iemand van plan is.

Slide 5 - Slide

Going to 
Om een zin met 'to be going to' te maken hebben we drie dingen nodig:

  1. Am / are / is
  2. going to
  3. hele werkwoord

Slide 6 - Slide

We are going to practice this!

Slide 7 - Slide

I ___ see a movie in the cinema tonight.
A
am going to
B
are going to
C
is going to

Slide 8 - Quiz

Mark and Jessica ___ play tennis tomorrow.
A
am going to
B
are going to
C
is going to

Slide 9 - Quiz

Ontkenningen  met going to
Als je zegt dat iets NIET gaat gebeuren gebruik je not/n't

  • You are not going to return that book to the library.
  • He isn't going to tell you.
  • I'm not going to do that.

Slide 10 - Slide

Vragen met going to
Als je vraagt of er iets gaat gebeuren begint de zin met am / are / is

  • Am I going to meet your sister?
  • Is George going to  do his homework?
  • Are we going to watch a movie tonight?

Slide 11 - Slide

We are going to do some more practice!

Slide 12 - Slide


They ___ sleep.
A
am not going to
B
is not going to
C
are not going to

Slide 13 - Quiz

Going to wordt gebruikt in...
A
de verleden tijd
B
de tegenwoordige tijd
C
de toekomst

Slide 14 - Quiz

Watch out! That tree ___ fall down!
A
am going to
B
are going to
C
is going to

Slide 15 - Quiz

I'm ___ fix it today
A
going not to
B
going to not
C
not going to
D
to not going

Slide 16 - Quiz

Let's practice :)
Now do exercise 1 on page 230. 
Ben je daar klaar mee? Dan kan je verder met opdrachten 2&4 on page 130. 

Succes!

Slide 17 - Slide