BOA Toets (examen)

1.       Wie kan/kunnen een bevel tot bewaring geven?

A
Alleen de RC.
B
Dit is een gezamenlijke bevoegdheid van de OvJ en RC.
C
Alleen de OvJ.
1 / 50
next
Slide 1: Quiz
BOAMBOStudiejaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

1.       Wie kan/kunnen een bevel tot bewaring geven?

A
Alleen de RC.
B
Dit is een gezamenlijke bevoegdheid van de OvJ en RC.
C
Alleen de OvJ.

Slide 1 - Quiz

2.       Kan wederspannigheid ook gepleegd worden tegen een burger?

A
Ja, als hij een aanhouding op heterdaad uitvoert.
B
Ja, als hij een bevoegd handelende ambtenaar op zijn verzoek behulpzaam is.
C
  Nee, wederspannigheid kan alleen gepleegd worden tegen een ambtenaar.

Slide 2 - Quiz

3.       Een man komt bij de burgerlijke stand de geboorte van zijn zoon aangeven. Hierbij wil hij dat deze ambtenaar als naam van deze zoon een bepaalde naam noteert. De ambtenaar weigert deze naam vanwege gegronde/goede redenen. De volgende dag ziet deze persoon de ambtenaar op straat lopen en zegt tegen deze ambtenaar dat hij een vuile klootzak is omdat hij de betreffende naam niet wilde noteren. Waarvan is hier sprake?

A
Eenvoudige belediging.
B
Belediging van een ambtenaar.
C
Geen strafbare belediging.

Slide 3 - Quiz

4.       Hans en Jantien zijn in gemeenschap van goederen getrouwd en niet van tafel en bed en goederen gescheiden. Hans steelt €300,- van Jantien. Kan Hans hiervoor gestraft worden?

A
  Ja, dit is vervolgbaar op klacht.
B
Ja, hiervan kan aangifte worden gedaan.
C
Nee, het Wetboek van Strafrecht biedt deze mogelijkheid niet.

Slide 4 - Quiz

5.       Waar staan de strafbare feiten beschreven die in aanmerking komen voor een Halt-afdoening?

A
aWetboek van Strafrecht.
B
Wetboek van Strafvordering.
C
Algemene Maatregel van Bestuur.

Slide 5 - Quiz

6.       In welk geval handelt de BOA niet bevoegd als het gaat om het vorderen van een identiteitsbewijs?

A
Bij een aangestoken brand zijn veel kijkers aanwezig. Er is een vermoeden van dat de brandstichter wel eens bij het kijkende publiek aanwezig zou kunnen zijn. De BOA vraagt/vordert zodoende de omstanders de inzage in hun identiteitsbewijzen.
B
De BOA vordert het identiteitsbewijs van een groep overlast gevende jongeren.
C
De BOA ziet een grote groep voetbalsupporters zich naar het stadion begeven en vordert uit voorzorg hun identiteitsbewijs.

Slide 6 - Quiz

7.       Wie staat aan het hoofd van de Provincie?

A
De Gedeputeerde Staten.
B
De Provinciale Staten.
C
De commissaris van de Koning.

Slide 7 - Quiz

8.       Een opsporingsambtenaar ontdekt een misdrijf op heterdaad. Vanaf het moment van ontdekken wordt er 16 uur onafgebroken naar de verdachte gezocht. Na deze 16 uur wordt hij aangehouden. De aanhoudende ambtenaar is echter niet dezelfde als de ambtenaar die het feit op heterdaad ontdekte. Is hier sprake van heterdaad?

A
Ja, hier is nog steeds sprake van heterdaad.
B
Nee, de aanhouding werd door een ander gedaan dan degene die het feit ontdekte.
C
Nee, de aanhouding vond niet plaats op het moment dat het feit begaan werd of terstond nadat het begaan werd.

Slide 8 - Quiz

9.       Een verdachte wordt na het ophouden voor onderzoek in verzekering gesteld. Kan dit bevel na drie dagen onder bepaalde voorwaarden verlengd worden?

A
Nee, de wet staat deze mogelijkheid niet toe.
B
Ja, met drie dagen.
C
Ja, met zes dagen.

Slide 9 - Quiz

10.   Wie zijn binnen de gemeente bevoegd om wettelijke voorschriften te maken?

A
De gemeenteraad.
B
De burgemeester.
C
Het College van burgemeester en wethouders.

Slide 10 - Quiz

11.   Wanneer bevat het werkgebied van de BOA heel Nederland?

A
Als de korpschef hier toestemming voor verleent.
B
Als de werkgever hier toestemming voor verleent.
C
Als dit in zijn akte van beëdiging staat.

Slide 11 - Quiz

12.   Is de BOA bevoegd de laadruimte van een vrachtauto te doorzoeken ter inbeslagneming?

A
Ja, als er sprake is van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of een verdenking van een artikel 67 lid 1 VH-feit.
B
Ja, als hij hiervoor een schriftelijke machtiging heeft van de OvJ.
C
Nee, deze bevoegdheid heeft hij niet.

Slide 12 - Quiz

13.   Wat vormen het OM en de rechters gezamenlijk?

A
De rechtsprekende macht.
B
De rechterlijke macht.
C
De besturende macht.

Slide 13 - Quiz

14.   Kan iemand als verdachte worden aangemerkt naar aanleiding van de getuigenis van slechts één getuige?

A
Ja, als daarmee uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit blijkt.
B
Nee, dit kan alleen als een beëdigd opsporingsambtenaar deze getuigenis aflegt.
C
Nee, dit kan alleen als een opsporingsambtenaar hiervan proces-verbaal opmaakt.

Slide 14 - Quiz

15.   Wat moet in een proces-verbaal in ieder geval worden opgenomen?

A
De redelijke vermoedens.
B
De bewijzen.
C
De feiten en omstandigheden.

Slide 15 - Quiz

16.   Wat zijn wetten in materiële zin?

A
Dat zijn de wettelijke voorschriften die door de regering en Staten-Generaal samen worden gemaakt.
B
Dit zijn de algemeen verbindende voorschriften.
C
Dit zijn de wetten in formele zin.

Slide 16 - Quiz

17.   Welke wetten vormen de basis voor het Nederlandse strafrecht?

A
De Grondwet, het Wetboek van Strafrecht en de verordeningen.
B
Het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering.
C
Het Wetboek van Strafvordering en de Grondwet.

Slide 17 - Quiz

18.   Wie mag een verdachte staande houden?

A
De BOA, maar dan alleen op heterdaad.
B
Ook de burger op heterdaad.
C
De BOA (op heterdaad en buiten heterdaad).

Slide 18 - Quiz

19.   Een opsporingsambtenaar houdt een verdachte aan. De verdachte verzet zich tegen deze aanhouding. De opsporingsambtenaar gebruikt gepast geweld. De verdachte loopt hierbij verwondingen op en doet hierom aangifte tegen deze opsporingsambtenaar. Op welke strafuitsluitingsgrond kan de opsporingsambtenaar een beroep doen?

A
Overmacht.
B
Wettelijk voorschrift.
C
Ambtsdwang.

Slide 19 - Quiz

20.   Artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt: Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie. Welke onderdelen van een strafbaar feit staan hier in?

A
Kwalificatie en norm.
B
Norm en sanctie.
C
Kwalificatie, norm en sanctie.

Slide 20 - Quiz

21.   Uit welke twee vormen van schuld bestaat schuld in ruime zin?

A
Schuld in enge zin en opzet.
B
Schuld in enge zin en verwijtbare schuld.
C
Verwijtbare schuld en opzet.

Slide 21 - Quiz

22.   Een man forceert een ruim om diefstal in een woning te kunnen plegen. Als hij in de woning is, bedenkt hij zich en verlaat de woning zonder iets mee te nemen. Is deze man strafbaar voor poging tot diefstal?

A
Nee, hij treedt zelf vrijwillig terug.
B
Ja, er is een begin van uitvoering.
C
Nee, hij heeft namelijk niets gestolen.

Slide 22 - Quiz

23.   Iemand is opzettelijk behulpzaam bij het plegen van een misdrijf. In welke rol kan hij gestraft worden?

A
Als medepleger.
B
Als medeplichtige.
C
Hij kan niet gestraft worden.

Slide 23 - Quiz

24.   Kan een niet aangehouden, niet kwetsbare meerderjarige verdachte afstand doen van consultatiebijstand?

A
Alleen als hij wordt verdacht van een overtreding.
B
Niet als hij wordt verdacht van een VH-feit.
C
Hij kan in dit geval altijd afstand doen van consultatiebijstand.

Slide 24 - Quiz

25.   Een handhaver voert een routinecontrole uit op binnenvaartschepen. Hierbij controleert hij onder andere op de aanwezigheid van het vaarbewijs. Welk soort bevoegdheid past hij hier toe?

A
Opsporing.
B
Toezicht.
C
Toezicht en opsporing.

Slide 25 - Quiz

26.   Op welke taak is de Wet Politiegegevens en het Besluit Politiegegevens van toepassing?

A
Alleen op de opsporingstaak.
B
Zowel op de opsporingstaak als op de toezichthoudende taak.
C
Alleen op de toezichthoudende taak.

Slide 26 - Quiz

27.   Een BOA verhoort een verdachte. De raadsman is hierbij niet aanwezig. De BOA zegt tegen de verdachte dat als deze bekent, de officier van justitie hier in de strafeis rekening mee zal houden. De verdachte bekent het feit vervolgens. Is dit optreden juist?

A
Ja, de verdachte had nog steeds de mogelijkheid om niets te zeggen.
B
Nee, van deze verklaring kan niet gezegd worden dat deze volledig in vrijheid is afgelegd.
C
Ja, de verdachte heeft uit zichzelf een bekennende verklaring afgelegd.

Slide 27 - Quiz

28.   Mag een opsporingsambtenaar een onderzoek aan het lichaam uitvoeren?

A
Ja, dit mag hij in opdracht van de hulpofficier van justitie.
B
Nee, dit mag alleen een arts in opdracht van de officier van justitie.
C
Nee, dit mag alleen de hulpofficier van justitie.

Slide 28 - Quiz

29.   Waarom moet de verklaring van de verdachte zoveel mogelijk in zijn eigen woorden worden in het proces-verbaal van verhoor worden opgenomen?

A
Zodat de rechter de verklaring van de verdachte kan controleren.
B
Zodat de advocaat de betrouwbaarheid van de verklaring kan vaststellen.
C
Omdat de verdachte andere bedoelingen kan hebben gehad met de door hem gekozen woorden.

Slide 29 - Quiz

30.   Een BOA houdt een verdachte aan. Tijdens het verhoor zegt de verdachte niets. In zijn proces-verbaal noteert de BOA echter dat de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd. Welk strafbaar feit pleegt deze BOA nu?

A
Alleen meineed.
B
Alleen valsheid in geschrift.
C
Zowel valsheid in geschrift als meineed.

Slide 30 - Quiz

31.   Een vrouw wordt staande gehouden. Tijdens dit staande houden, worden haar identiteitsgegevens door de BOA gevraagd. Zij geeft deze op. Later blijkt dat deze gegevens valselijk zijn opgegeven. Is dit strafbaar?

A
Nee, de verdachte hoeft niet mee te werken aan haar eigen veroordeling.
B
Ja, dit is strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht.
C
Ja, dit is strafbaar gesteld in de Wet ID.

Slide 31 - Quiz

32.   Jantien krijgt van haar man Klaas te horen dat hij heeft gezien dat iemand een fiets heeft gestolen. Jantien gaat naar de politie en doet daar aangifte. Is zij strafbaar voor het doen van een valse aangifte?

A
Ja, haar man Klaas had de aangifte moeten doen.
B
Ja, ze had in ieder geval haar man Klaas mee moeten nemen naar het politiebureau voor het doen van de aangifte.
C
Nee.

Slide 32 - Quiz

33.   Wie kan de opsporingsbevoegdheden van de BOA intrekken als deze misbruik maakt van zijn bevoegdheden?

A
De hoofdofficier van justitie.
B
De korpschef.
C
De minister van Justitie en Veiligheid.

Slide 33 - Quiz

34.   Wat zijn de verhoudingen tussen de BOA en de politie voor wat betreft hun werkzaamheden?

A
De politie stuurt de BOA aan in zijn werkzaamheden.
B
De politie houdt toezicht op de BOA.
C
De politie en de BOA werken samen en vullen elkaar aan.

Slide 34 - Quiz

35.   Wanneer moet een BOA zich legitimeren?

A
Hij is niet verplicht dat te doen.
B
Hij is dit alleen verplicht als hij in burger is.
C
Hij is dit desgevraagd altijd verplicht.

Slide 35 - Quiz

36.   Een Nederlander pleegt in Duitsland een strafbaar feit. Kan hij nu volgens het Nederlandse territorialiteitsbeginsel in Duitsland gestraft worden?

A
Nee, het Nederlandse territorialiteitsbeginsel geldt alleen voor diegenen die zich in Nederland schuldig maken aan een strafbaar feit.
B
Ja, dit kan.
C
Nee, dit kan alleen als een Duitser zich in Duitsland schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit.

Slide 36 - Quiz

37.   Een jongen van een 10 jaar pleegt een strafbaar feit. Mag hij door de BOA worden opgehouden voor onderzoek?

A
Nee, hij kan niet gestraft worden.
B
Nee, dit mag alleen de (H)OvJ bepalen.
C
Ja, dit mag de BOA doen.

Slide 37 - Quiz

38.   Een politieagent doet een buurtonderzoek. Hij belt aan en de bewoner geeft hem toestemming om binnen te komen. Als hij binnen is, ziet hij in een kooi een aapje zitten. Hij weet dat de houder van dit aapje in het bezit moet zijn van een vergunning. Deze heeft de bewoner echter niet. Mag de politieagent het aapje nu in beslag nemen?

A
Ja, hij was met toestemming van de bewoner binnen.
B
Ja, hier is sprake van voortgezette toepassing van bevoegdheden.
C
Nee, zijn doel van binnentreden was het doen van een buurtonderzoek.

Slide 38 - Quiz

39.   Wanneer begint de termijn van het ophouden voor onderzoek?

A
Vanaf het tijdstip dat de verdachte is aangehouden.
B
Vanaf het tijdstip dat de verdachte wordt voorgeleid.
C
Vanaf het tijdstip dat het ophouden voor onderzoek wordt bevolen.

Slide 39 - Quiz

40.   Wie is verantwoordelijk voor de processtukken gedurende het opsporingsonderzoek?

A
De griffie van de rechtbank.
B
De officier van justitie.
C
De politie.

Slide 40 - Quiz

41.   Er treden meerdere opsporingsambtenaren binnen in een woning. Wie moeten zich nu bij binnenkomst legitimeren?

A
Alleen de opsporingsambtenaar die de leiding heeft.
B
Alle binnentredende opsporingsambtenaren.
C
Zij zijn niet verplicht om zich te legitimeren.

Slide 41 - Quiz

42.   Wanneer is er sprake van vervolging?

A
Op het moment dat een opsporingsambtenaar proces-verbaal opmaakt.
B
Op het moment dat de zaak ter terechtzitting wordt uitgeroepen.
C
Op het moment dat de verdachte gedagvaard wordt.

Slide 42 - Quiz

43.   Een boswachter houdt een verdachte op heterdaad aan. Hij vraagt de politie om de verdachte over te brengen en voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie omdat hij zelf nog een aantal monsters wil nemen en nog een getuige wil horen. Is dit optreden toegestaan?

A
Nee, hij dient de door hem aan gehouden verdachte zelf voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie.
B
Nee, hij dient de verdachte zelf onverwijld voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie.
C
Ja, dit is toegestaan.

Slide 43 - Quiz

44.   Een verdachte moet voor de rechter verschijnen. Tijdens de terechtzitting acht de rechter het niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het feit heeft begaan. Welke uitspraak doet hij nu?

A
Vrijspraak.
B
Ontslag van rechtsvervolging.
C
Sepot.

Slide 44 - Quiz

45.   Een verdachte wordt staande gehouden. Wanneer moet hem nu de cautie worden gegeven?

A
Direct na de staande houding.
B
Direct voorafgaand aan het verhoor.
C
Direct na het verhoor.

Slide 45 - Quiz

46.   Wie behoren tot de Staten-Generaal?

A
De regering en de Tweede Kamer.
B
De Eerste en de Tweede Kamer.
C
  De Koning en de ministers.

Slide 46 - Quiz

47.   Er wordt een vatbaar voorwerp bij een verdachte in beslag genomen. In welk geval moet een kennisgeving van inbeslagneming worden opgemaakt.

A
Dit moet altijd.
B
Dit moet zoveel mogelijk.
C
Dit moet alleen als het feit van verdenking een VH-feit betreft.

Slide 47 - Quiz

48.   Een BOA parkeert in zijn vrije tijd zijn auto voor een speeltuintje. Een vrouw, die hem kent als BOA, is het hier niet mee eens en zegt dat hij weg moet wezen met zijn auto. Als hij aangeeft zijn auto niet weg te willen halen, beledigt de vrouw hem. Is de vrouw strafbaar?

A
Ja, voor eenvoudige belediging.
B
Ja, voor belediging van een ambtenaar.
C
Nee, zij is hiervoor niet strafbaar.

Slide 48 - Quiz

49.   Door wie wordt een hulpofficier van justitie benoemd?
A
Door de korpschef.
B
Door de officier van justitie.
C
Door de minister van Justitie en Veiligheid.

Slide 49 - Quiz

50.   Welk van de hieronder weergegeven taken behoort tot de taken van de procureur-generaal van de Hoge Raad?
A
(Mede) leiding geven aan het Openbaar Ministerie.
B
Optreden als openbaar aanklager bij ingestelde cassatie.
C
Instellen van cassatie in het belang der wet.

Slide 50 - Quiz