Unit 3: can, could, to be able to, to be allowed to

Goal:
Present perfect ( Herhaling)
                             Opdracht

New Lesson: Can, could, to be able to. to be allowed to

Unit 3: Les 4
Study go

1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Goal:
Present perfect ( Herhaling)
                             Opdracht

New Lesson: Can, could, to be able to. to be allowed to

Unit 3: Les 4
Study go

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Modal verbs:
Can,  
could, 
to be able to, 
to be allowed to

Slide 3 - Slide

Can and could
Om te zeggen dat iets mogelijk is
Can- betekent dat het waarschijnlijk is.
-betekent dat het iets minder waarschijnlijk is

This can be very tricky           Dit kan erg lastig zijn
This could be very tricky.     Dit zou erg lastig kunnen zijn

Slide 4 - Slide

Can, could, to be able to
Als je iets kunt doen, als je het vermogen of de vaardigheid voor hebt, kun je can, could or to be able to.
Can- gebruik je alleen in de present simple (tegenwoordige tijd)
I can help him.                              Ik kan hem helpen.

Slide 5 - Slide

Could- gebruik je voor iets wat mogelijk zou kunnen, en soms als verleden tijd van can.
I could help him.        Ik zou hem kunnen helpen
Luckily, I could help him.        Gelukkig kon ik hem helpen.

Slide 6 - Slide

To be able to- 
 kun je met alle werkwoordstijden gebruiken.

Luckily, I was able to help him.
Gelukkig kon ik hem helpen.

Slide 7 - Slide

Je hebt toestemming om iets te doen
Om aan te geven dat iets van iemand mag,
Can, could or to be allowed to gebruiken

Dad says I can stay until 11 p.m.
Dad said I could stay until 11 p.m.
Will you be allowed to stay until 11 p.m.

Slide 8 - Slide

Je steelt een beleefde vraag
Om beleefd te vragen of iets mag of kan,  can of could, soms in combinatie met please.
Could is beleefder dan can.

Can I have a glass of water, please?
Could I have a glass of water, please?

Slide 9 - Slide


___________________betekent "kunnen" of "in staat zijn".                 
                     Je kunt alle werkwoordstijden gebruiken.

___________________betekent "mogen" of "toestemming krijgen".
                     Je kunt alle werkwoordstijden gebruiken.


___________________betekent "kunnen", "mogelijk" of "in staat zijn" 
                     Je kunt het alleen gebruiken in de present simple.  

___________________betekent "zou kunnen" of "zou mogen", of in 
                    de verleden tijd, met de betekenis "konden/mochten".
can
could
to be able to
to be allowed to

Slide 10 - Drag question

Mum says that I ____ (to go) out by myself next year. But this year they won't let me.
A
can go
B
could go
C
will be able to go
D
will be allowed to go

Slide 11 - Quiz

Person A: I can't find my parents.
Person B: They ___________ (to be) at home.
A
can be
B
are able to be
C
could be
D
will be allowed to be

Slide 12 - Quiz

Look at her! What is she doing? She __________ (not - to play) football.
A
can't play
B
is not able to play
C
could not play
D
is not allowed to play

Slide 13 - Quiz

Excuse me, miss. ___________ I have a look at that new book, please?

Slide 14 - Open question

I ___________ (to speak) Spanish fluently very soon. (voluit schrijven)

Slide 15 - Open question

I _________ (not - to help) my brother, because I had too much to do. (alles voluit schrijven)

Slide 16 - Open question

Zelfstandig werken:
Maak de opdrachten Unit 3 les 4
Oefenstencil (docent + key)
Study go

Slide 17 - Slide