T2: Chapter 3 adjectives (bijvoegelijk voornaamwoorden)

Adjectives
1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Adjectives

Slide 1 - Slide

Hoe zat het ook alweer?

Slide 2 - Slide

Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand 
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.

That is an amazing girl.
We all love that funny movie.
I think he is a terrible teacher.


Slide 3 - Slide

Adjectives
*Je zet een bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord.
*Bij sommige zinnen zet je ze achter het werkwoord.
Dit is bij de volgende werkwoorden: 
to be (am, are, is, was ,were, been), to look, to appear, to seem.

Op de volgende slide is een filmpje met uitleg hierover.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Zoals je weet bestaat er in het Engels een vaste woordvolgorde: wie / doet / wat / waar / wanneer.

 

He - watched - a film - on television - last weekend.

Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 6 - Slide

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 7 - Slide

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij werkwoorden zoals:
 to be, to look, to appear en to seem.  

She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 8 - Slide

What is "an adjective"?
(de nederlandse vertaling van het woord)

Slide 9 - Open question

Wat komt er vaak na een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 10 - Open question

Waarvoor gebruik je een 'adjective'?

Slide 11 - Open question

My friends have a ... hide-out place.
This ... comedy in set in Los Angeles in 1990.
She is ...! She makes so many jokes.
The ... Harry Potter movies was the best.
romantic
first
hilarious
secret

Slide 12 - Drag question

who
does
what
where
when
my friend
yesterday
drove
her car
in town

Slide 13 - Drag question

who
does
what
where
when
when she was younger
in Hollywood
was
my mom
an actress

Slide 14 - Drag question

Put in the correct order
her bike
to school
drove
Sandra
last Saturday

Slide 15 - Drag question

Als een adjective iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Wat zijn hier dan de adjectives?
wel adjective (bijvoeglijk naamwoord) 
Geen adjective (bijvoeglijk naamwoord)
ugly
dog
extremely
dead
carefully
careful

Slide 16 - Drag question

Zet de woorden in de juiste volgorde.
seemed
in class
this afternoon
you
stressed

Slide 17 - Drag question

Zet de woorden in de juiste volgorde.
this morning
cat
my path
crossed
black
a

Slide 18 - Drag question

Type the number where the adjective belongs:
She was (1) a (2) model (3) when she was (4) younger. (beautiful)

Slide 19 - Open question

Type the number where the adjective belongs:
(1) Ben is (2) baby (3).
((an) adorable)

Slide 20 - Open question

Kies de juiste plek voor de adjective: 'open':

Did the (A) film (B)have(C)an(D)ending?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 21 - Quiz

Zet de adjective 'red' op de juiste plek in de zin:
He did not see the light.

Slide 22 - Open question

I understand how to use adjectives in a sentence.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

What now?

  • Practice with Slim Stampen for Chapter 3  test
  • Use Quizlet to practice for test
  • Study Stones for thest
  • Finish online homework 

Slide 24 - Slide