Meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp
Doel:
Je kan het meewerkend voorwerp vinden in een zin.
Voorkennis:
Je weet wat pv, ow, wwg en lv zijn.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Meewerkend voorwerp
Doel:
Je kan het meewerkend voorwerp vinden in een zin.
Voorkennis:
Je weet wat pv, ow, wwg en lv zijn.

Slide 1 - Slide

De bakker heeft zijn klanten zoete broodjes verkocht.

Slide 2 - Slide

De bakker heeft zijn klanten zoete broodjes verkocht.
pv =
A
heeft
B
heeft verkocht
C
De bakker
D
zoete broodjes

Slide 3 - Quiz

De bakker heeft zijn klanten zoete broodjes verkocht.
ow =
A
heeft
B
heeft verkocht
C
De bakker
D
zoete broodjes

Slide 4 - Quiz

De bakker heeft zijn klanten zoete broodjes verkocht.
wwg =
A
heeft
B
heeft verkocht
C
De bakker
D
zoete broodjes

Slide 5 - Quiz

De bakker heeft zijn klanten zoete broodjes verkocht.
lv =
A
heeft
B
heeft verkocht
C
De bakker
D
zoete broodjes

Slide 6 - Quiz

De bakker / heeft /zijn klanten /zoete broodjes / verkocht
pv = heeft
ow = De bakker
wwg = heeft verkocht
lv = zoete broodjes

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Even oefenen
Kies het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen.

Slide 9 - Slide

Jan gaf Lily een roos voor Valentijnsdag.
A
Jan
B
Lily
C
een roos
D
voor Valentijnsdag

Slide 10 - Quiz

Het meisje geeft de kippen voer.
A
Het meisje
B
het kippenvoer
C
geeft
D
de kippen

Slide 11 - Quiz

Klaas mailt Anna de documenten nog.
A
Klaas
B
de documenten
C
Anna
D
nog

Slide 12 - Quiz

Kortom
1. Noteer onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Het antwoord (als er een antwoord is) is het meewerkend voorwerp.
3. Controleer ten slotte of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.

Slide 13 - Slide