Unit 1 - 10

Week 37 - lesson 3
  • Check words
  • Grammar recap
  • Extra practice
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Week 37 - lesson 3
  • Check words
  • Grammar recap
  • Extra practice

Slide 1 - Slide

Check words
Please go to the LessonUp app on your tablet or laptop.

(No mobile phone)

Slide 2 - Slide

Give the translation of:
keep in mind

Slide 3 - Open question

Give the translation of:
safety reasons

Slide 4 - Open question

Give the translation of:
surroundings

Slide 5 - Open question

Give the translation of:
trunk

Slide 6 - Open question

Give the translation of:
willing

Slide 7 - Open question

And now the other way around

Slide 8 - Slide

Geef de Engelse vertaling van:
raar

Slide 9 - Open question

Geef de Engelse vertaling van:
griezelig

Slide 10 - Open question

Geef de Engelse vertaling van:
slagen

Slide 11 - Open question

Geef de Engelse vertaling van:
twaalf uur 's middags

Slide 12 - Open question

Geef de Engelse vertaling van:
geld inzamelen

Slide 13 - Open question

Week 37 - lesson 3
  • Check words
  • Grammar recap
  • Extra practice

Slide 14 - Slide

Time to work on exercises
I posted a list of websites in Teams to practice your grammar.

Google <grammar subject> exercises, lots to find.

Don't forget your vocabulary! 


Slide 15 - Slide

Short yes/no answers

In English you answer questions with more than yes or no.


Do you like movies? > Yes .....


Je gebruikt een korte zin om antwoord te geven.

Slide 16 - Slide

Short yes/no answers
  1. Je start je antwoord met yes of no

  2. Je kiest de juiste persoon (I, you, we, she, they etc)

  3. Je herhaalt het eerste woord van de vraag

  4. Als het antwoord no is, plak je daar nog n't (not) achter


Slide 17 - Slide

Short yes/no answers
Do you like pizza? Yes, I do! / No, I don't.
Can they come over today? Yes, they can. / No, they can't.

You repeat the first verb from the sentence.

Slide 18 - Slide

Can / could / to be allowed to

Slide 19 - Slide

Can

Als je wilt zeggen dat iets mag of niet mag (can't)

Bijvoorbeeld:

You can borrow my pen

You can't use my bike because I need it myself


let op: bij he/she/it krijgt can geen -s

Dus: he can have my pencil.

Slide 20 - Slide

Can / Could

Je gebruikt can en could om te vragen of iets mag. 


Could is altijd beleefder dan can.

Bijvoorbeeld:

Can we eat pizza tonight?

Could I borrow your pen (please)?

Slide 21 - Slide

Be allowed to

Je gebruikt be allowed to als je wilt zeggen dat iets volgens de regels mag of niet mag. Dat kunnen wetten zijn, maar bijvoorbeeld ook schoolregels of spelregels.

Het werkwoord be bestaat uit de vormen: am, are, is

I am (not) allowed to.....

You are(n't) allowed to.....

He, she, it is(n't) allowed to....



Slide 22 - Slide

The future
4 different ways to talk about the future

  • Voorspelling ZONDER bewijs
  • Voorspelling MET bewijs
  • Afspraak nabije toekomst
  • Tijden volgens vast schema

Slide 23 - Slide

Voorspelling ZONDER bewijs
will + hele ww

Om iets aan te bieden, belofte, aankondiging, besluit 
Voorspellingen ZONDER bewijs

Slide 24 - Slide

Voorspelling ZONDER bewijs
will + hele ww

We will help you with the dishes. --> je biedt het aan
I will call Patrick tomorrow. I promise! --> belofte

Slide 25 - Slide

Voorspelling MET bewijs
am/are/is + going to + hele ww

In de toekomst van plan, voorspelling MET bewijs.

Slide 26 - Slide

Voorspelling MET bewijs
am/are/is + going to + hele ww

We are going to visit Newcastle tomorrow. --> morgen
Look at the sky. It is going to rain tonight. --> donkere lucht

Slide 27 - Slide

Afspraak nabije toekomst
present continuous (am/are/is (not) + ww + ing)

Afspraken waarvan de tijd en/of plaats al vast staat.

Slide 28 - Slide

Afspraak nabije toekomst
present continuous (am/are/is (not) + ww + ing)

I am meeting my brother at five o'clock. --> tijd staat vast
We are seeing a new film tomorrow. --> gepland

Slide 29 - Slide

Vast schema
present simple (he/she/it ww+s)

Treintijden, openingstijden, lesrooster etc.

Slide 30 - Slide

Vast schema
present simple (he/she/it ww+s)

Let op! Bij ontkenning geen +s bij ww.

The train departs at a quarter past five. --> schema
Spring break doesn't start next week. 

Slide 31 - Slide

Time to work on exercises
I posted a list of websites in Teams to practice your grammar.

Google <grammar subject> exercises, lots to find.

Don't forget your vocabulary! 


Slide 32 - Slide