Schrijfvaardigheid examen

1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat komt er in het centraal examen van Nederlands?

Ongeveer 37 vragen, waaronder:
  • vier teksten met vragen (meerkeuzevragen, ‘citeervragen’,                          samenvattingsvragen en open vragen)
  • een schrijfopdracht. Je krijgt dan één van de onderstaande dingen als opdracht:
  1. zakelijke brief
  2. zakelijke e-mail
  3. artikel


Slide 2 - Slide

Schrijfopdracht

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Opbouw e-mail
  • Vul een onderwerpsregel in  (begin met kleine letter na : klacht over appartement)

  • Aanhef
  • Inleiding - waarom schrijf je deze mail?
  • Alinea 1
  • Alinea 2
  • Afsluitende zin
  • Slot
  • Je volledige naam

Slide 5 - Slide

Waar schrijf je het?
Middenstuk
Slot
Inleiding
Gisteren hadden wij een discussie in de klas......
Daar ben ik het niet mee eens, want.....
mijn conclusie is...

Slide 6 - Drag question

Conventies (regels)
  • Bij het schrijven van een artikel en e-mail gelden een aantal regels.
  • Bij het eindexamen krijg je aftrek als je je niet aan deze regels houdt.
  • Je krijgt maximaal 2 punten.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Artikel
E-mail
Titel
Naam, Klas, school
Aanhef
Formeel
Informeel
Afsluiting
3 alinea's
3 alinea's
minimaal 100 woorden
minimaal 100 woorden
Onderwerp invullen

Slide 9 - Drag question

Wat zet je onderaan je artikel?
A
Naam, Klas
B
Naam
C
Naam, klas, school
D
Naam, school

Slide 10 - Quiz

Welke afsluiting is correct?
A
hoogachtend,
B
Met vriendelijke groet,
C
Hoogachtend
D
met vriendelijke groet

Slide 11 - Quiz

Wat betekent minimaal 100 woorden?
A
Je mag niet meer dan 100 woorden gebruiken.
B
Je mag niet minder dan 100 woorden gebruiken.
C
Je moet ongeveer 100 woorden gebruiken.
D
Je moet precies 100 woorden gebruiken.

Slide 12 - Quiz

Uit hoeveel alinea's/ e-mail bestaat een artikel minimaal?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quiz

Een artikel heeft altijd een titel.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Tussen een alinea komt een witregel.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Wat doe je bij stap 1?

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Wat doe je bij stap 2?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Waarom moet je de opdrachten nummeren?
A
zodat je geen onderdelen vergeet
B
zodat je weet welke volgorde je moet aanhouden
C
omdat de docent dat wil

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Wat is handig om te gebruiken bij het schrijven van een artikel?
markeerstift
potlood
pen
je hersenen

Slide 28 - Poll

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Waarom groepeer je de onderdelen?

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Hoeveel punten kun je krijgen voor de regels?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 34 - Quiz

Je begint je artikel/ e-mail met:
'Hallo, ik ben ......."

(meerdere antwoorden mogelijk)
A
NEEEEEEEEEEEEEEEE!
B
ja
C
nee
D
nee, natuurlijk niet!

Slide 35 - Quiz