Imperativo + ser, estar, hay

Imperativo + ser, estar, hay
1 / 33
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Imperativo + ser, estar, hay

Slide 1 - Slide

Hoe maken we de gebiedende wijs/imperativo in het Spaans?

    Bevestigend


    Ontkennend 

    Slide 2 - Slide

    Wat is de gebiedende wijs/imperativo (jij-vorm bevestigend) van de volgende werkwoorden? 

    Slide 3 - Slide

    Girar

    Slide 4 - Open question

    Cruzar

    Slide 5 - Open question

    Ir

    Slide 6 - Open question

    Escuchar

    Slide 7 - Open question

    Hablar

    Slide 8 - Open question

    Wat is de gebiedende wijs/imperativo (jij-vorm ontkennend) van de volgende werkwoorden? 

    Slide 9 - Slide

    Girar

    Slide 10 - Open question

    Cruzar

    Slide 11 - Open question

    Ir

    Slide 12 - Open question

    Escuchar

    Slide 13 - Open question

    Hablar

    Slide 14 - Open question

    Plaatsbepalingen

    Slide 15 - Mind map

    ser, estar, hay
    • Ser: zijn > identiteit/feiten.
    • Bv. Soy Juan. / Julia es profesora. / Es un museo.

    • Estar: zijn / zich bevinden >  plaats
    • Bv. Estoy en la clase. / El supermercado está en el centro.

    • Hay: er is / er zijn > altijd met onbepaalde lidwoorden: un/una/unos/unas/poco(s)/mucho(s)
    • Bv. En Hilversum hay muchas tiendas. / En el centro hay una iglesia. 

    Slide 16 - Slide

    Kies uit: ser, estar, hay. 

    Slide 17 - Slide

    Mi madre siempre______muy simpática
    A
    está
    B
    hay
    C
    es

    Slide 18 - Quiz

    _______ un banco en el centro
    A
    hay
    B
    está
    C
    es

    Slide 19 - Quiz

    La biblioteca_______en la Plaza Mayor
    A
    hay
    B
    está
    C
    es

    Slide 20 - Quiz

    Yo________alto y delgado.
    A
    estoy
    B
    hay
    C
    soy

    Slide 21 - Quiz

    ¿Dónde________el restaurante de Marco?
    A
    hay
    B
    es
    C
    está

    Slide 22 - Quiz

    El Prado________un museo muy grande.
    A
    es
    B
    está
    C
    hay

    Slide 23 - Quiz

    El banco_________al lado de la Iglesia.
    A
    hay
    B
    está
    C
    es

    Slide 24 - Quiz

    En el parque_______muchos árboles.
    A
    hay
    B
    está
    C
    es

    Slide 25 - Quiz

    Vertaal de volgende zinnen. 
    Zet een punt achter elke zin. 

    Slide 26 - Slide

    Het is een museum.

    Slide 27 - Open question

    Het museum ligt/is rechts.

    Slide 28 - Open question

    Er is een supermarkt.

    Slide 29 - Open question

    Het museum ligt naast de kerk.


    Slide 30 - Open question

    Steek de straat over. (oversteken = cruzar)


    Slide 31 - Open question

    Sla links af. (afslaan = girar)



    Slide 32 - Open question

    Sla niet links af (girar).

    Slide 33 - Open question