Als we al deze getallen omzetten in indexcijfers krijg je:
RIC = indexcijfer reëel inkomen
NIC = indexcijfer nominaal inkomen
PIC = prijsindexcijfer
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Kies de juiste formule om de koopkracht uitgedrukt in het Reële Inkomen Indexcijfer (RiC) uit te rekenen
A
RiC = (PiC / NiC) * 100
B
RiC = (NiC / PiC) * 100
C
RiC = (PiC * NiC) / 100
D
RiC = NiC - PiC + 100
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Mijn salaris nam toe met 4%, de prijzen stegen met 1%. Hoeveel is mijn reële waarde veranderd?
A
104/101*100= 102,97 dus + 2,97%
B
101/104*100= 97,11 dus -2,88%
C
104/101=1,02 dus + 1,02%
D
101/104=0,97 dus -0,3%
Slide 15 - Quiz
RIC = NIC/PIC x 100 De nominale waarde van een vermogen stijgt met 3%. De inflatie is 2%. Bereken het reëel inkomen indexcijfer.
A
RIC = 103/102 x 100 = 100,98
B
RIC = 103/98 x 100 =
105,1
C
RIC = 102/103 x 100 = 99,03
Slide 16 - Quiz
Mijn zakgeld steeg met 2%, de prijzen stegen met 2% hoeveel is mijn reële waarde veranderd?
A
102/102=1 dus met 1%
B
102/102*100=100 dus met 0%
Slide 17 - Quiz
Het basisjaar is 2012 Indexcijfer lonen in mei 2016 = 108 Indexcijfer lonen in juni 2016 = 109 Wat betekent dat laatste?
A
De lonen zijn in juni 109% gestegen t.o.v. mei
B
De lonen zijn in juni 9% gestegen t.o.v. mei
C
De lonen zijn in juni 109% gestegen t.o.v. 2012
D
De lonen zijn in juni 9% gestegen t.o.v. 2012
Slide 18 - Quiz
Wat is het indexcijfer van je inkomen en wat is het indexcijfer van de prijzen. Als je inkomen met 10% stijgt en de prijzen met 5%?
A
inkomen 110
prijzen 95
B
inkomen 110
prijzen 105
C
inkomen 90
prijzen 95
D
inkomen 90
prijzen 105
Slide 19 - Quiz
Rekenen met koopkracht - voorbeeld
Ten opzichte van 2017 is het inkomen in een land met gemiddeld 2% toegenomen in 2018. De inflatie in 2018 is 2,3%. Bereken het reëel inkomen indexcijfer in 2018. Is dit een stijging of daling?
ric = nic ÷ pic x 100
ric = 102 ÷ 102,3 x 100 = 99,7
Dit is een daling (want < 100)
Slide 20 - Slide
De formule voor het berekenen van de koopkracht is:
A
RIC = NIC x PIC / 100
B
RIC = NIC / PIC x 100
C
RIC = PIC / NIC x 100
D
NIC = RIC/PIC x 100
Slide 21 - Quiz
Wat is je reëel rendement? De rente op je spaargeld is 6%, de inflatie is 1,5%.
A
-4,2%
B
4,4%
C
1,044%
D
0,96%
Slide 22 - Quiz
Koopkracht 5% Inflatie 2% Hoeveel stijgt of daalt het nominale inkomen?
A
7,1%
B
-2,9%
C
2,9%
D
4,3%
Slide 23 - Quiz
b) Gegeven: ric = 98 nic = 102 Bereken de inflatie.
Slide 24 - Open question
Koopkracht
Rente
Hypotheek lening
Inflatie
Hoeveel kun je met je salaris kopen?
Prijzen worden hoger. Geld wordt minder waard
Interest is ook wel?
Lening die je krijgt voor het kopen van een huis
Slide 25 - Drag question
a) Gegeven: ric = 102 nic = 104 Bereken de inflatie.
Slide 26 - Open question
Een voorbeeld van reëel rendement
Rente op je spaargeld is 5% per jaar, de prijzen stijgen dit jaar met 2%.
Indexcijfer nominaal spaargeld = 105 t.o.v. een jaar eerder.
Indexcijfer prijzen = 102 t.o.v. van een jaar eerder
Reëel indexcijfer = 105/102*100 = 102,9
Dus de koopkracht van je spaargeld = reëel rendement is met 2,9% gestegen.
Slide 27 - Slide
Mijn salaris is gestegen van €2000 naar € 2040 per maand. De prijzen namen gemiddeld met 2% toe. Wat is mijn RIC?
A
-5%
B
91,2
C
95
D
100
Slide 28 - Quiz
Wat is het indexcijfer van 2008?
A
146
B
132
C
126
D
100
Slide 29 - Quiz
De kaartverkoop van een voetbalvereniging staat hiernaast in indexcijfers vermeld. Bereken de verkochte kaarten in april.
A
4500
B
8700
C
6235
D
10.070
Slide 30 - Quiz
RIC = NIC/PIC x 100 Het rendement van een nominaal vermogen in een jaar is 2,6%. De inflatie is 3,2%. Bereken de verandering van de reële waarde.
A
RIC = 103,2 - 102,6 = 100,6, dus een stijging met 0,6%.
B
RIC = 103,2/102,6 x 100 = 100,58, dus een stijging met 0,58%
C
RIC = 102,6/103,2 x 100 = 99,42, dus een daling met 0,58%
D
RIC = 102,6 x 0,968 = 99,32, dus een daling met 0,68%.