Woordenschat thema 4 Wonen

Woorden thema 4 Wonen
We oefenen de woorden van thema 4 Wonen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woorden thema 4 Wonen
We oefenen de woorden van thema 4 Wonen

Slide 1 - Slide

Wat betekent:
de badkamer
De kamer in huis waar je:
A
kan koken
B
kan douchen
C
kan slapen
D
televisie kan kijken

Slide 2 - Quiz

Wat betekent:
druk
A
dat je veel werk te doen hebt
B
dat je geen werk te doen hebt
C
dat je een beetje werk te doen hebt
D
dat je soms veel werk te doen hebt

Slide 3 - Quiz

Waar zie je:
de flat

A
B
C
D

Slide 4 - Quiz

Wat is een ander woord voor:
binnenkort
A
over lange tijd
B
later
C
over een jaar
D
gauw

Slide 5 - Quiz

Waar zie je:
een radio
A
B
C
D

Slide 6 - Quiz

Wat betekent:
redelijk
A
dat iets niet goed is
B
dat iets heel erg goed is
C
dat iets best wel goed is
D
dat iets altijd goed is

Slide 7 - Quiz

In welke zin wordt dit woord uitgelegd:
prettig
A
Ik vind school prettig, ik vind het stom.
B
Ik vind school prettig, ik vind het niet leuk.
C
Ik vind school prettig, ik vind het saai.
D
Ik vind school prettig, ik vind het leuk.

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:
regelmatig
A
iets wat nooit gebeurt
B
iets wat altijd op hetzelfde moment gebeurt.
C
iets wat altijd gebeurt op verschillende tijd

Slide 9 - Quiz

Wat is een ander woord voor:
vuil
A
opgeruimd
B
netjes
C
vies
D
schoon

Slide 10 - Quiz

Wat is een ander woord voor:
de woning
A
de school
B
het ziekenhuis
C
het huis waarin mensen wonen
D
het station

Slide 11 - Quiz

Maak een zin met het woord:
vrolijk

Slide 12 - Open question

Maak een zin met het woord:
slordig

Slide 13 - Open question

Maak een zin met het woord:
het verkeer

Slide 14 - Open question

Maak een zin met het woord:
de natuur

Slide 15 - Open question

Maak een zin met het woord:
de droom

Slide 16 - Open question

Maak een zin met het woord:
opruimen

Slide 17 - Open question

Welk meubel ken jij?

Slide 18 - Mind map

Welke kamers zijn er in een huis?

Slide 19 - Mind map

Welke 2 woorden horen bij elkaar?
De meisjeskamer
de badkamer
de keuken
de wasbak
het roze 
gordijn
de magnetron

Slide 20 - Drag question

Quizlet
Ga nu naar:
www.quizlet.live

Slide 21 - Slide