This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Woordvolgorde
Slide 1 - Mind map
helped - an - old lady - I - at the train station - yesterday.
Slide 2 - Open question
Woordvolgorde Engelse zin
Wie?
Doet?
Wat?/met wie?
Waar?
Wanneer?
Onderwerp
Werkwoorden
Lijdend voorwerp/meewerkend voorwerp
Plaats
Tijd
Slide 3 - Slide
Oefening
Zet de woorden in de juiste volgorde. 1. was - at - the station - I - last week. 2. David - me - with my homework - yesterday - helped. 3. you - like - chocolate - do - ? 4. to the cinema - love - I - going. 5. won - the game - She - last year - at school.
Slide 4 - Slide
Antwoorden oefening
1. I was at the station last week. 2. David helped me with my homework last week. 3. Do you like chocolate? 4. I love going to the cinema. 5. She won the game at school last year.
Slide 5 - Slide
Bijwoorden van frequentie
always = altijd never = nooit sometimes = soms usually = gewoonlijk (meestal) often = vaak rarely = zelden
Slide 6 - Slide
Waar staan ze in de zin?
Deze woorden geven aan hoe vaak iets gebeurt. 1. Ze staan vaak voor het werkwoord.
I always get nervous before a concert. You often go to the cinema. We never play tennis.
Slide 7 - Slide
Waar staan ze in de zin?
Een bijwoord staat altijd voor het werkwoord, behalve... als het werkwoord een vorm van 'to be' is: am/are/is/was/were
I am always late for school.
Slide 8 - Slide
Zet rarely in deze zin: We go to a museum.
Slide 9 - Open question
Zet 'often' in deze zin. We are doing our homework.
Slide 10 - Open question
Oefenen in het werkboek
Maak nu exercise 26 op p77 van je AB.
Slide 11 - Slide
Herhaling
Bijwoorden van frequentie geven aan hoevaak iets gebeurt.
Deze bijwoorden zet je altijd voor het werkwoord, behalve als het werkwoord een vorm van to be is (am/are/is/was/were).
De bijwoorden zijn: always / sometimes / often / never/ rarely / usually